Gebonden door de Geest

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van dr. M.B. van ‘t Veer (1904-1944).


Toen wij dit hoorden, smeekten zowel wij als de mensen van die plaats dat hij niet naar Jeruzalem zou gaan.

Maar Paulus antwoordde: Wat doet u nu dat u huilt en mij hart week maakt? Want ik ben bereid, niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven in Jeruzalem voor de Naam van de Heere Jezus.

~ Hand. 21: 12, 13

Met dit woord verbreekt Paulus de banden van de verzoeking om als een gebondene door de Geest (20:20) de banden van de verdrukking en van het martelaarschap in het geloof te aanvaarden. De banden van de verzoeking – ze werden om hem geworpen door verkeerd gerichte liefde van de eigen broeders, die hem baden om het reisplan naar Jeruzalem op te geven. Vooral na de profetie van Agabus verzwaarden zij de druk van de liefde om hem te weerhouden en -naar zij meenden- ook te behouden voor de Kerk van de Heere.

Deze Agabus was uit Judea of Jeruzalem (11:27,28) gekomen om in de naam van de Heere aan Paulus en de gelovigen te Caesarea te voorzeggen wat de apostel te Jeruzalem zou gebeuren: Hij zou gebonden worden door de Joden, en aan de heidenen overgeleverd worden. Deze profetie was wel bijzonder geschikt om Paulus te bevestigen in wat hij steeds als zijn roeping had gezien. Op de lange reis naar Jeruzalem heeft de Heilige Geest hem van stad tot stad betuigd, en hem gezegd, dat hem banden en verdrukking aanstaande waren (20:23). Hij zelf kon dus niet twijfelen aan wat de Heere voor hem had weggelegd en zag de aanvaarding van deze banden als zijn roeping. De gemeente heeft dit overal met grote droefheid vernomen, maar Paulus niet trachten te weerhouden.

Het verblijf te Tyrus had echter enige verandering gebracht. Zij vonden daar discipelen, die tot Paulus zeiden door de Geest, dat hij niet zou opgaan naar Jeruzalem.

Hier is nu voor het oog van de gemeente het conflict. Want Paulus betuigt, dat hij gebonden is door de Geest en niet anders kan doen dan de reis naar Jeruzalem volbrengen; mannen van Tyrus evenwel, die voor naar iedereen meende ook door dezelfde Geest spraken, raadden hem de reis af. En dat laatste heeft zeker de instemming gehad van alle gelovigen.

Maar, kan dan de Geest tegen Zichzelf verdeeld zijn? Zegt Hij door de één ja, en door de ander nee? Is Hij de Geest van ja en nee tegelijk en geeft Hij openbaring, die tegelijk verberging is?

De profetie van Agabus heft nu dit conflict op. Hier ontvangt Paulus door het Woord van de Heere voor ieders oog bevestiging van zijn ‘inwendige roeping’. Want Agabus voorzegt, wat de Geest reeds vele malen tot Paulus heeft gesproken, maar bevestigt niet de zaak van de mannen te Tyrus. Hij verkondigt alleen wat in de raad van de Heere over Paulus is besloten. Alle ware profetie opent immers Gods raad, maar geeft geen vrijbrief om met deze kennis gewapend de vervulling van de raad te trachten te verhinderen.

Maar sprak men te Tyrus dan niet door de Geest? We antwoorden met Calvijn, dat zij die de gave van de profetie hebben ontvangen ‘soms gebrek hebben aan oordeel of dapperheid. De Heere heeft aan de broeders bekend gemaakt, wat er geschieden zou; toch is hun onbekend wat behoorlijk is, of wat de roeping van Paulus eist.’

Ook de Kanttekenaren zijn van oordeel, dat zij wel uit liefde tot de apostel spraken, maar verder toch uit eigen ingeven hem aanraadden niet op reis te gaan.

Paulus heeft van Tyrus uit dan ook zijn reis naar Jeruzalem voortgezet. Maar hier te Caesarea wordt door Agabus de wil van de Heere aan allen openbaar gemaakt. De onzekerheid wordt weggenomen, zodat geen van de broeders later Paulus zal mogen verwijten, dat hij onvoorzichtig en roekeloos gehandeld heeft.

 

De gemeente te Caesarea heeft dit niet direct begrepen. Dit misverstand nu spant de verzoeking voor Paulus. Een verzoeking, die te zwaarder drukt, omdat hun voorslag appelleert aan de natuurlijke drang alle lijden te ontvluchten, en omdat hier gesproken wordt door broeders, die eveneens uit liefde tot Christus en Zijn gemeente gedreven werden. Zij sluiten zich aan bij de discipelen van Tyrus. Die spreken toch ook uit de Geest? En nu Paulus van te voren weet, dat de gang naar Jeruzalem de kerker voor hem opent, is het nu niet dwaas, zeer onvoorzichtig, om toch daarheen te reizen? Het betreft hier toch geen kwestie van verloochening van Christus. Als dàt van Paulus gevraagd werd, zouden ze allen achter hem staan. Maar ’t is hier alleen de vraag van wijs beleid. Mag men zich onnodig in gevaar begeven? Te meer, daar het toch te ontwijken is? Staat niet het lot van heel de kerk mede op het spel? Moest Paulus met open ogen de weg naar de kerker gaan?

Zij allen baden hem niet op te gaan naar Jeruzalem en wenend trachten ze hem te bewegen toch de veilige en voorzichtige weg te kiezen voor het heil van de gemeente zelf.

Hier is de verzoeking, die met kracht op Paulus aankomt: ‘Wat doet u nu, dat u huilt en mijn hart week maakt?’ Ze zijn hem een aanstoot, omdat ze niet zien, dat de roeping van God die tot alle gelovigen uitgaat, tot ieder ook weer zeer concreet en gespecificeerd komt. De ene roeping van God tot allen verbijzondert zich in het leven van iedere geroepene naar de plaats, die hij ontvangen heeft in het strijdend leger van het koninkrijk van God. Hun grote fout was, dat zij Paulus gingen meten, naar wat zij als hùn roeping zagen; zij zouden niet opgaan als zij wisten, dat er banden wachtten! Maar hierin zagen ze voorbij, dat wel alle strijders staan in hetzelfde leger en strijden onder dezelfde koning, maar ieder in dat leger toch weer zijn eigen roeping heeft, naar de plaats waar hij gesteld is.

Zo had Paulus zijn eigen taak en moest daarom ook zijn eigen weg gaan. Een taak, die geen van de andere broeders in deze vorm had, een weg, waarvan de Heere niet vroeg, dat hij door anderen geïmiteerd werd. Maar eveneens een weg, die zij moesten zien en aanvaarden als de aan Paulus voorgeschreven weg, waarvan hij niet kon afwijken zonder ongehoorzaam te worden. Daarom heeft niemand het recht om hem, die zich gebonden weet door de Geest en spreekt en handelt, zoals de ander in zijn concrete omstandigheden niet doet, te beschuldigen van onvoorzichtigheid en roekeloosheid. Daarom zal geen van de broeders straks mogen zeggen, dat Paulus door eigen schuld in de kerker gekomen is en het martelaarschap gezocht heeft: zij mochten Paulus niet binden aan de weg, die hun was voorgeschreven. Zij zullen eerbied hebben voor de binding van de Geest en met blijdschap moeten aanvaarden, dat Christus deze dienstknecht bereid maakt zijn alleen voor hem geldende roeping op te volgen. En zo zullen ook zij met vreze moeten bidden dezelfde getrouwheid te mogen aanwenden in die roeping, die de Heere zeer persoonlijk aan hen adresseert. Wee de gelovige, die zich straks van de gekerkerde Paulus losmaakt en geen oog heeft voor de banden, waarmee de Geest hem bond.

Paulus heeft geantwoord met het woord van zijn roeping.

Toen maakte Christus kerkgeschiedenis.

Op dat ogenblik, toen Paulus op de tweesprong te Caesarea, de richtingwijzer naar Jeruzalem volgde. Nu neemt het Evangelie zijn baan van troon tot troon, tot in de keizerlijke zalen te Rome en grijpt straks naar leden van de keizerlijke lijfwacht.

En zo maakt Christus in elke tijd kerkgeschiedenis.

Hij doet dat, door een volk, dat Hij bereid maakt de roeping te volgen, de roeping die in concrete adressering en in strikte verbijzondering tot eenieder komt.

De ene broeder mag niet de ander oordelen, maar roemen in Hem, Die getrouw maakt.

En allen zullen bidden zelf getrouw te zijn op de plaats, waar de Heere hen stelde.

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: M.B. van ’ Veer, Het rijke woord (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.), pp. 97-99.