De rouwsluier

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van ds. P.K. Keizer.[1]


En Hij zal op deze berg verslinden de sluier waarmee het gezicht van alle volken omsluierd is, en de bedekking waarmee alle naties bedekt zijn. Hij zal de dood voor altijd verslinden, de Heere HEERE zal de tranen van alle gezichten afwissen en de smaad van Zijn volk wegnemen van heel de aarde, want de HEERE heeft gesproken.

Jesaja 25:7-8

 

De rouwsluier is het teken van de dood. Daarmee zijn alle volken (in de zogenaamde ‘ontwikkelde’ en in de ‘onontwikkelde’ gebieden) omwonden. De gehele mensheid is hier getekend als een rouwdragende vrouw, gehuld in een zware sluier. Een machtige personificatie! In dit ene zwarte beeld is samengevat al ons leed, onze tranen, onze angsten, ons lijden als de strafgevolgen van de zondeval.

Een rouwsluier dragen we tenslotte allen, al zijn we niet ‘in de rouw’. We hebben allen de dood in ons hart, de zondedood. We hebben allen de dood in ons ‘lichaam’ (menselijk bestaan), al zijn we kerngezond – de macht van de zonde, waaraan elk mens onderworpen is. Welke ogen hebben nooit geschreid. Schreiende komen we ter wereld en met gebroken ogen keren we tot stof. Wie zal deze rouwsluier van het mensdom afrukken?

Dat zal Hij doen, die ons deze óók omgebonden heeft. Hij, die in het paradijs gezegd heeft: “U zult de dood sterven”, laat hier door Jesaja profeteren: “Hij zal de dood voor altijd verslinden.” Dat zal Hij doen door onze Here Jezus Christus, die dood gewéést is.

Dáárom zal de gedaante” – de “gestalte” – het “schema” – het “patroon” van deze wereld voorbijgaan. En het evangelie zou geen evangelie zijn als we dat niet konden prediken! Wat Hij zélf verordineerd heeft, heft Hij zélf ook op. En niemand anders. De strafverordening van Genesis 3 is opgeheven in de veròrdening van de opstanding van onze Here Jezus Christus, zo volkomen, dat de dood verslonden is in de overwinning.

U moet het tafereel vóór u zien, zoals Jesaja dat hier beschrijft: behoedzaam wordt de rouwsluier, de zwarte sluier, weggenomen en een betraand gelaat komt tevoorschijn. Dan wist Hij de tranen van alle aangezichten af. Liefdevol. Troostend. Treuring en zuchting vlieden weg. Want de oorzaak, namelijk de dood in al zijn vormen, is weg.

Daarvan hebben de discipelen iets ervaren, toen de Here Jezus hen na Zijn opstanding verscheen. Denk aan Maria Magdalena: “Rabbouni!” Denk aan de vrouwen met de specerijen in de hand bij het graf: “en ze grepen Zijn voeten en aanbaden Hem!” Petrus: met zijn zwaar drukkende schuld van verloochening. Al de discipelen: met hun aanklagende geweten, omdat ze zich aan Hem geërgerd hadden en gevlucht waren. De Emmaüsgangers: met hun verslagenheid en gebroken verwachtingen. Thomas: in gewilde stoerheid van (dwalende) ‘overtuiging’. Allemaal waren ze omwonden met de rouwsluier. Maar toen hebben zij, als eersten in de wereldhistorie, een levend mens gezien: de Levende! Toen zagen ze geen horizon meer…! Veertig dagen heeft Hij nog met hen gesproken. Wonderlijke omgang in gewone dagen, ergens in Kanaän: zij nog in de macht van de dood – Hij stond daarbuiten, en was toch met hen, en sprak met hen, en at en dronk met hen. Op het grote keerpunt in de wereldgeschiedenis en mensheidshistorie.

Toen is (voor het eerst) de beklemming van de altijd aanwezige dood weggenomen. Toen brak Hij voor hen de hypnose van de onoverwinnelijkheid van de macht van de dood. Hij bracht het leven en de onverderfelijkheid aan het licht. Echt: aan het licht, in de openbaarheid, in de gewone, alledaagse levensomstandigheden en niet in een vreemde, onreële, droomwereld. Hoe reëel was hun blijdschap toen ze Hem zagen en kenden, de gekruisigde, die lééfde…

U moet iets gevoelen van de opluchting, die uit deze profetische woorden van Jesaja ons tegenklinkt: “Op die dag zal men zeggen: “Zie, Dit is onze God; wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons verlossen. Dit is de HEERE, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijn heil”, vs. 9.

’t Is alsof Jesaja profetisch de reacties van de discipelen heeft gehoord en gezien. “Zie, Dit is onze God” – ’t is alsof u Thomas hoort: “Mijn Here en Mijn God”. “Wij hebben Hem verwacht en Hij zal ons verlossen” – ’t is alsof u de Emmaüsgangers hoort!

In het zoeklicht van deze profetie verschijnt onze verrezen Heiland en we horen iets van de heerlijke opluchting en verruiming, die zijn verschijning in de kring van de Zijnen heeft verwekt.

Dit zingen alléén monden, die hier geroepen hebben om hulp. Dit zingen alléén zielen, die de spanning van het hopen en wachten hebben gekend. Die schreiend hebben verwacht de vergeving van de zonden, die hen drukten. Hopen en verwachten zijn de tekenen van leven!

Wee de dode zielen, die hier maar doodleuk wat hebben neergezeten of zelfgenoegzaam en tevreden hier hebben rondgestapt, in zelfverzekerdheid over hun eigen prestaties. Die verstaan niets van wat hier zijn eeuwige ontlading vind: “Zie, Dit is onze God – dit is de Here, op wie wij hoopten”. De geloofsverwachting van de oprechte Godvrezenden heeft een goede grond: de opstanding van onze Here Jezus Christus.

De benauwdheid op aarde is groot. In veel harten leeft onzekerheid, bij jong en oud. Het rammelen met ‘kreten’ en ‘beginselen’ klinkt vaak leeg en hol. ‘Vrome redeneringen’ slaan niet meer aan. Hier klinkt (bij Jesaja in profetie, op de opstandingsdag te Jeruzalem in vervulling) heerlijke verruiming, opluchting en vrede: “Zie, Dit is onze God”.

“Zalig die treuren, zij zullen vertroost worden”.

Nu, en eens voor goed.

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: P.K. Keizer, Postille (Kampen: Copieerinrichting v.d. Berg, 1981).