Gespreksdocument (10, slot)

Door: J. Bos

 

De volgende samenvattende en aanvullende notities vormen het slot van deze serie artikelen naar aanleiding van het gespreksdocument van het DGK-deputaatschap ACOBB over ‘de katholiciteit van de kerk’.

1. In de artikelenserie ‘Groeiende verandering’ hebben we geconstateerd dat door het kerkverband van DGK het uitgangspunt van beleid is verlegd van de kenmerken van de kerk naar de eigenschappen (met name de katholiciteit). De verschuivingen die we in het gespreksdocument hebben gesignaleerd, komen hiermee overeen. Dit document kan dan ook wel worden beschouwd als de theologische onderbouwing van de zgn. ‘katholieke afslag’. Deze afslag is te typeren als een verschuiving van het handhaven van art. 29 NGB in de richting van het denominationalisme, waardoor het uitgangspunt van beleid dat door DGK wordt gehanteerd een ‘Westminsters’ karakter vertoont.[1][2]

2. Het onderwerp ‘katholiciteit’ was door de GKN op de agenda van de besprekingen tussen DGK en de GKN gezet. Naar aanleiding daarvan hebben deputaten ACOBB het gespreksdocument opgesteld, zonder dat dit tot hun instructie behoorde, en zonder dat er vooraf op synodaal niveau over was gesproken. Aangezien het gespreksdocument handelt over de leer van de kerk, is het vanwege de instemming met de inhoud ervan door de Generale Synode van Lansingerland 2018, in feite een (verkapte) leeruitspraak.

Het is in de acta van de GS[3] lastig na te gaan dat deze instemming het gespreksdocument betreft. In het verslag van de vergadering staat slechts: Eveneens is er overeenstemming over de in het deputatenrapport verwoorde visie op de katholiciteit van de kerk (pag. 12). Pas na enig zoekwerk blijkt deze visie de inhoud van het gespreksdocument te zijn, dat een onderdeel is van het in de acta opgenomen aanvullende deputatenrapport (pag. 216-218). Een verwijzing ernaar ontbreekt in het verslag, en ook over een inhoudelijke behandeling wordt niets vermeld. Zo is vrij onopvallend een verstrekkende verschuiving vastgelegd, zonder dat er een officieel besluit is genomen.[4]

3. In het gespreksdocument, alsmede in een GKN-gespreksdocument waarin dit onderwerp eveneens aan de orde komt, wordt gesproken over de katholieke (universele) kerk die in de plaatselijke kerk ‘zichzelf presenteert’ (DGK), ‘tot openbaring komt’ (GKN) en over de plaatselijke kerk die ‘niet minder dan de openbaring van de universele kerk zelf’ is (GKN). Daarover schreven we in ons eerste artikel: ‘Door het gebruik van deze termen wordt een min of meer zelfstandig bestaan van ‘de katholieke kerk als een bovenplaatselijk overkoepelend organisme’ gesuggereerd, wat maar zo een afgezwakte variant zou kunnen zijn van de leer van de onzichtbare kerk.’[3] Inmiddels gaan we ervan uit dat dit laatste inderdaad het geval is. Ter aanvulling en onderstreping geven we het volgende citaat, van ds. I. de Wolff:
‘Het is fout en allerminst naar de belijdenis om een vergadering aan een bepaalde plaats te noemen een „openbaring” van de Kerk. De Kerk komt niet ergens tot openbaring alsof ze de zichtbare verschijning van een onzichtbare zaak ware, maar de Kerk is er even werkelijk als dat ergens werkelijk een huis staat en niet de openbaring van een (onzichtbaar) huis.’[5]

4. Wat in art. 27-29 NGB staat met betrekking tot de ‘katholieke’ en de ‘ware’ kerk, wordt in het gespreksdocument bij wijze van spreken ‘in elkaar geschoven’. Zodoende worden de eigenschappen van de kerk boven de kenmerken gesteld.[6][1] [7]  Doordat art. 29 op deze manier buitenspel is gezet, zijn deze belijdenisartikelen krachteloos geworden. Het houvast van art. 29 (het nauwgezet en met grote zorgvuldigheid onderscheiden welke de ware kerk is) functioneert niet meer.

Kennelijk weet men niet goed raad met art. 29 en probeert men daar op deze manier een oplossing voor te vinden. Maar zodoende zal het kerkverband van DGK eveneens oplossen, nl. in een moeras van interkerkelijkheid. Dan vervalt men, tenzij men zich van deze heilloze weg bekeert, steeds verder tot ‘algemeen-christelijk’ kerkgenootschap, dat niet de ‘algemene, christelijke kerk’ is.

5. Ten aanzien van de Westminster Confessie stelt het gespreksdocument dat er ‘kritiek te oefenen valt op enkele onderdelen’. Van welke orde die kritiek is, wordt echter in het midden gelaten. Hiermee kan eenieder uit de voeten, zowel degenen die de Westminster Confessie een gevaar voor de kerk noemen, als degenen die er slechts enkele kanttekeningen bij plaatsen. Aan de vraag waar het werkelijk om draait, nl. of deze belijdenis dwalingen bevat of niet, wordt voorbijgegaan.[8][9]

6. De huidige kerkelijke situatie in Nederland is het gevolg van de opeenvolgende reformaties die vanaf de 16e eeuw hebben plaatsgevonden, waardoor de kerk werd voortgezet, en waarbij we ons hebben afgescheiden ‘van hen die niet bij de kerk horen’. Het gespreksdocument gaat ervan uit dat er toch ‘kerkelijke gemeenschappen, (…) die zich voluit willen houden aan de Schrift en aan de Schriftuurlijke belijdenis’ naast elkaar blijken te kunnen bestaan, en dat ‘het beleven van geestelijke eenheid over de ‘kerkmuren’ heen’ mogelijk is.

Verder is het gebruik van de term ‘kerkelijke gemeenschappen’ niet in overeenstemming met de belijdenis. Het onderwerp is ‘de katholiciteit van de kerk’ en niet ‘de katholiciteit van kerkelijke gemeenschappen’. Bovendien heeft de term ‘kerkelijke gemeenschap’ een denominationalistische lading. Wij houden er liever aan vast dat de ‘ware kerk’ en een, zeg maar, ‘orthodoxe kerkelijke gemeenschap’ niet op hetzelfde niveau staan.

Met het aanvaarden van het gespreksdocument heeft het kerkverband van DGK zichzelf geprofileerd als orthodoxe kerkelijke gemeenschap. Daardoor zal ‘het beleven van geestelijke eenheid over de ‘kerkmuren’ heen’ met andere orthodoxe kerkelijke gemeenschappen mogelijk zijn, maar dat is dan niet de geestelijke eenheid van de ware kerk.[10]

8. Door middel van het gespreksdocument is er een brug geslagen tussen DGK en de GKN, die zich al een heel eind verder in ‘interkerkelijke’ richting bevinden. In het gespreksdocument staat: ‘Pluriformiteit is geen synoniem voor katholiciteit.’ Dit wordt vervolgens niet verder uitgewerkt, maar de visie op de katholiciteit die in het document wordt verwoord, biedt wel ruimte voor de pluriforme kerkvisie die door de Generale Synode van Groningen 2014 werd waargenomen binnen de GKN. Het gespreksdocument vormt voor de GKN ten opzichte van DGK de verbinding met hoe men al opereerde. Zonder dit document is eenheid tussen DGK en de GKN dan ook ondenkbaar.[11][12]

8. Ezechiël 13:10-12 (HSV):

Daarom, ja, omdat zij Mijn volk misleid hebben door te zeggen: Vrede, hoewel er geen vrede is, bouwt de een een wankele muur, en zie, dan bepleisteren anderen die met kalk. Zeg tegen hen die met kalk bepleisteren, dat hij omvallen zal. Er komt een alles wegspoelende regen en u, hagelstenen, u zult neervallen en er zal een stormwind losbarsten. Zie, als de muur omvalt, zal dan tegen u niet gezegd worden: Waar is de pleisterlaag die u aangebracht hebt?

9. Het afwijken van de belijdenis was, al voordat het werd vastgelegd via het gespreksdocument, beslissend voor het verloop van de gesprekken met de GKN en het resultaat ervan. Wat sinds de synode van Groningen is gebeurd met betrekking tot de toenadering tussen DGK en de GKN, kan in feite niet anders dan tegen deze achtergrond worden verstaan. In wezen is ook alle kritiek (lees: symptoombestrijding) die we in onze tot dusver verschenen artikelen hebben gegeven op ontwikkelingen binnen DGK, daarop gericht.

10. De DGK-gemeenten konden al niet meer met recht ware kerken worden genoemd, vanwege hun instemming met de besluiten van de GS van Lansingerland waarmee DGK Mariënberg (De Ark) onrecht is aangedaan. Dat was de grond waarop wij ons hebben vrijgemaakt.

Nu zouden wij best bereid zijn om de ‘zaak-Mariënberg’ als incident ‘op zich’ te beschouwen. Het laat zich immers denken (moeilijk, maar toch) dat het onrecht op de een of andere manier ongedaan zou kunnen worden gemaakt. Maar dan zou nog de leer van DGK over de kerk en de koers die op basis daarvan wordt gevolgd, een verhindering zijn om terug te gaan. Want wij mogen ons niet laten meeslepen op een vals-oecumenisch dwaalspoor.

 

[1] https://semper-reformanda.nl/gespreksdocument-3/
[2] https://semper-reformanda.nl/groeiende-verandering-6-slot/
[3] https://gereformeerde-kerken-hersteld.nl/files/2018_09_11_Pro_Acta_en_Acta_GS_Lansingerland.pdf
[4] https://semper-reformanda.nl/gespreksdocument-1/
[5] I. de Wolff, De Kerk buiten welke geen zaligheid is, Art. 27-29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis met kanttekeningen; Enschede, Uitgeverij J. Boersma; vierde ongewijzigde druk, 1970 (eerste druk 1951)
[6] https://semper-reformanda.nl/gespreksdocument-2
[7] https://semper-reformanda.nl/gespreksdocument-4/
[8] https://semper-reformanda.nl/gespreksdocument-5/
[9] https://semper-reformanda.nl/gespreksdocument-6/
[10] https://semper-reformanda.nl/gespreksdocument-7/
[11] https://semper-reformanda.nl/gespreksdocument-9/
[12] Overigens beperkt de reikwijdte ervan zich niet tot het beleid t.a.v. het binnenland. Als effectuering kan worden genoemd de besluitvorming m.b.t. de LRC te Abbotsford, waarmee de ‘katholieke afslag’ voor het eerst werd geconcretiseerd (7 april 2018: instemming met de inhoud van het gespreksdocument, 21 april 2018: besluit ‘om met de zusterkerk te Abbotsford het gesprek aan te gaan over de katholiciteit van de kerk met betrekking tot de rechtmatigheid van haar afscheiding en haar kerkelijke positie van nu.’)




De clementie-tijd voorbij

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van ds. E. Th. van den Born (1900-1982).[1]


Het geknakte riet zal Hij niet breken en de walmende vlaspit zal Hij niet doven, totdat Hij het oordeel uitvoert tot overwinning. ~ Matt. 12: 20

Mattheüs wijst hier op een profetie uit Jesaja, die nu vervuld wordt. Jesaja heeft eens gesproken (hfdst. 24) van een gekrookt riet en rokende vlaswiek. En “de woorden zien op de noodtoestand, waarin Israël in ballingschap verkeert, inzonderheid het vrome Israël” (Prof. J. Ridderbos, K.V.). Uitwendig gezien is de Messiaanse volksgemeenschap in Babel niet veel meer. Waar is de schone opgang onder David, waar de glorie onder Salomo? Naar binnen, inwendig, kan en is ook in Babel een krachtig geloof geoefend in de Messiaanse belofte, maar naar buiten optredende in de wereld, is er van Gods theocratische gemeenschap niet veel overgebleven. En waar Jesaja ook dit hoofdstuk geschreven heeft “als in de tijd van de ballingschap” krijgt het volk, dat in ballingschap gaat, hier de concrete belofte van de vergaderaar, die een schoon vergaderingswerk doen zal.

En nu Mattheüs 12, dat spreekt van de vervulling van deze profetie. Men gaat al duidelijker zeggen, dat Jezus van Nazareth de Messias niet is, men vindt al meer, dat Hij niet lijkt op de Messias. Maar houdt Jezus nu maar op, staakt Hij Zijn arbeid? Nee, Hij gaat door “met allen te genezen”. Aan Zijn woorden komt nu een einde, Hij spreekt nog alleen in gelijkenissen, maar Zijn wonderen blijven. En met Zijn wonderen ligt Hij almaar de vraag voor aan Israël: “Lijk Ik niet op Jesaja 42, de grote vergaderaar?” Hij verblindt er niet één, Hij doet ze zachtjes wennen aan het grote licht, Hij verwijt Zacheus niet, Hij slaat Nicodemus niet neer, Hij censureert de overspelige vrouw niet, Hij eist niet, maar waar nog iets gloort, dat versterkt Hij, waar nog iets rechtop staat, bouwt Hij. Hij vestigt de aandacht almaar door op de profetie van Jesaja- ben Ik het niet? En ineens begrijpen wij het- het is de clementie-tijd voor Gods theocratische gemeenschap, voor de “rest van de verkiezing”, dat straks zal worden “Israël naar de geest”. Hij is nog alleen maar kerk-vergaderaar, en Nicodemus, en Zacheus en de Samaritaanse, en de discipelen zij moeten alle erkennen: Hij heeft onze ogen zachtjes doen wennen aan Zijn licht, Hij heeft ons voorzichtig in de Messiaanse eeuw gezet.

Maar deze vergaderaar van Jesaja 42 zal van optreden veranderen, als Hij het recht tot overwinning heeft gebracht. En naar de Oudtestamentische gedachtegang is het recht van God aan de ene kant het heil waardoor de rechtvaardigen komen tot hun heil-staat en waardoor de onrechtvaardigen hun jammer-staat ontvangen. Welnu, heeft Jezus dit recht niet tot overwinning gebracht op Goede Vrijdag en Pasen, heeft Hij toen het recht niet gegrond op aarde? En heeft Zijn rechtsworsteling op Golgotha en Zijn rechtstriomf op Pasen niet de glorie van Gods theocratische gemeenschap aan het licht gebracht, zodat dit volk thans niet meer behoeft te zijn een “geknakt riet”, een “rokende vlaspit”? Na Passen kan komen de schone opgang van het Israël naar de geest, een opgang onder Hem, Jezus Christus, die meer is dan David en Salomo. Naar buiten optredende kan de Messiaanse levensgemeenschap nu een schoon gelaat vertonen aan de wereld, en in de wereld gaan met krachtige tred, want zij heeft nu haar glorie in de Paasvorst.

En zo zeer is dit waar, dat Pasen Jezus diezelfde theocratische gemeenschap in een nieuw instituut vergadert en nu Nicodemus onder het Woord zet – wee hem, zo hij nu een dwaalleraar wordt -, Zacheus in de kerk zet – en pas op indien hij nu zou stelen -, de overspelige vrouw “vergadert” en censureert door Zijn ambtsdragers, indien zij zich nu kwam te misgaan.

Hij is nu kerk-vergaderaar en kerkvorst. Hij lokt nu door het woord naar de kerk en zet de gekomenen daarna in de kerk onder het woord. Hij nodigt als de opperste Wijsheid en deze nodiging is lieflijk (kerkvergaderaar) en van de kerk eist Hij een opwassen in kennis en genade (kerkvorst). De clementie-tijd is voorbij, die gehele bijzondere tijd vóór het kruis, de Messiaanse levensgemeenschap, die eens dof en zwak in Babel zuchtte, die bijna was ondergegaan onder de blinde leidslieden, de farizeeën en Schriftgeleerden, zij mag nu niet meer zijn een “geknakt riet”, een “rokende vlaspit”; indien zij dat thans is, is dat onwil om uit Hem te leven, de Lichtbron (rokende vlaspit) en de Krachtbron (geknakt riet) van Zijn volk, en indien zij dat thans is, zo komt Hij en slaat nu neer. Denk maar aan de zeven Klein-Aziatische brieven in ’t laatste Bijbelboek.

De clementie-tijd voorbij!

En dat vanwege de Paasrechten van de Paasvorst!

Zouden wij nu maar niet de 145 preken over het “geknakte riet en rokende vlaspit” die er zijn (van de ‘bevindelijke’ ds. Smytegelt, red.), rustig laten liggen en eens beginnen aan 145 preken over de paasrechten van de Paasvorst?

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: E.Th. van den Born, Van Souvereine Liefde (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.).




Kerk en onderwijs, een oud begrip

Een ingezonden stuk van de Gereformeerd Onderwijs Vereniging Oost. Een belangrijke zaak, de geloofsopvoeding van de kinderen van de gemeente. – MV


Door: J.M. Teunis

Dat gezin, kerk en school niet los van elkaar staan kennen we van de triangel gedachte. Deze driehoek is een term die al lang bestaat binnen de gereformeerde kerken. De drie punten staan niet los van elkaar maar zijn onderling verbonden en ondersteunen elkaar. Als het onderwijs gegeven wordt op deze drie fronten dan is er een ijzersterke eenheid.

Bij het doopsformulier voor kinderen staat bij ten tweede “en hier in de christelijk kerk geleerd wordt” en bij ten derde “zult laten onderwijzen”. Hierbij denken we dan aan het kerkelijk onderricht in de catechisaties, maar ook aan het zorg dragen voor degelijk gereformeerd onderwijs op de basisscholen. Deze visie bestaat inmiddels al een aantal eeuwen en gaat terug tot de Dordtse Synode en de periode daaraan voorafgaand.

Het doopsformulier die wij gebruiken kent zijn oorsprong in 1566 toen Petrus Datheen deze uit het Duits vertaalde en die meteen al gebruikt werd. De synode van Dordrecht in 1574 sprak uit dat het van groot belang was om christelijke scholen op te richten. En nog steeds vinden wij dat terug in onze kerkorde. In artikel 57 staat: “De kerkenraden zullen erop toezien dat de ouders, zoveel zij kunnen, hun kinderen onderwijs laten volgen dat in overeenstemming is met de leer van de kerk zoals zij dit bij de doop beloofd hebben.” Het zwaartepunt ligt bij de ouders, maar de kerk heeft ook zijn belangrijke taak. En dat stemt overeen met de triangel gedachte.

Dat het onderwijs ook een taak is van de kerk is, is te herleiden uit de bijbel. In Deuteronomium 6:7 wordt het volk opgedragen dat ze de woorden van de wet bij hun kinderen inprenten en erover spreken, als u in uw huis zit en als u over de weg gaat, als u neerligt en als u opstaat. Dit is niet een taak alleen voor de ouders, maar een taak voor het hele volk. Want de belofte van het verbond is voor de hele kerk, inclusief de kinderen (zie Handelingen 2: 39).

De gereformeerde kerk maakt zich al eeuwenlang sterk voor, en strijdt voor, het gereformeerd onderwijs aan de kinderen. Zo moeten wij dat nu nog steeds doen. En het is nog steeds belangrijk, van levensbelang, dat er degelijk en getrouw godsdienstig onderwijs gegeven wordt aan de jonge kinderen. Helaas wordt dit niet volledig op de basisscholen gedaan waar wij de kinderen naar toe kunnen sturen. Ook is het momenteel niet mogelijk om een eigen school te hebben. Maar we zijn dankbaar dat er wel regelmatig onderwijs gegeven kan worden op de bijbelschool.

Laten wij als kerk, en als leden individueel, dit onderwijs steunen waar mogelijk.




Saevis tranquillus in undis

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van ds. E. Th. van den Born (1900-1982).[1]


In die tijd antwoordde Jezus en zei: Ik dank U, Vader… ~ Matt. 11: 25a

Het eerst, wat Mattheus zegt, is: in die tijd. Wij mogen daar dus niet overheen lezen. In welke tijd van Jezus’ ambtelijk werk onder Israël komt Hij tot Zijn dankzegging aan Israëls God? Als het getij verloopt. Men heeft Hem eerst zeer sympathiek gevonden, en Jezus was in het begin erg populair. De menigte, die Hem volgde, groeide aan, het werd een beweging. Maar het kwam niet tot een consequent volgen, omdat men niet kwam tot een volkomen buigen voor Zijn Woord. En wie nu scherp toezag, die merkte het wel. Vandaag bleef die thuis, en morgen weer een ander. De menigte dunde uit. En wat men ziet, dat gaat men ook fluisteren, en daarna hardop zeggen. Het wordt niets met Jezus van Nazareth. Hij wordt een mislukking. Dit licht dooft weer uit.

In die tijd. Toen de mensen gingen zeggen: Hij is mislukt; toen de wijzen en verstandigen gereed waren met hun examinatie, in diezelfde tijd antwoordde Jezus. En wat blijkt daaruit? Dat het Hem niet in de war gebracht heeft, dat Hij er niet zenuwachtig van geworden is, dat het Hem niet verhinderd heeft om op God te letten. Hij antwoordt. Hij heeft dus wel heel zuiver gezien, wat de Vader bezig is Hem te leren, en wat de Vader nu van Hem vraagt. Wie zenuwachtig is, wie van zijn stuk gebracht is, die is onbekwaam geworden, want hij let dan meer op mensen dan op God. Maar zo is Jezus niet. Hij heeft in dat weglopen van de menigte, in dat fluisteren op straat nauwkeurig op God gelet. En deze heeft Hem in dezelfde tijd geleerd, dat de vrucht zo rijpen moet, zoals zij vandaag rijpt onder Jezus’ ambtelijk werk. De Vader heeft Hem geleerd, dat Hij wel overal komen kan (en moet), wel overal aanzitten kan, wel overal zaaien kan, maar dat Hij niet overal zaad zal zien, maar alleen zal ontvangen de vrucht van de verkiezing, de kinderen van het welbehagen van God. En als waarachtig mens is Jezus zeer begerig naar vrucht, wil Hij het overal zien uitbotten, wil Hij, dat men overal het brood des levens van Hem aanneemt. Maar Hij heeft gehoorzaamheid moeten leren in het rijpen van de vrucht, en dat Hij dat geleerd heeft kwam, omdat Hij op God bleef letten, niet zenuwachtig werd, toen de mensen wegliepen. En zo komt Hij nu op tijd met Zijn dankzegging. De Vader heeft Hem iets geleerd en Hij antwoordt onmiddellijk. Hij zegt nu rustig en kalm, saevis tranquillus in undis, Ik dank U Vader. Ik wil alleen maar hebben, wat Gij Mij geeft. Ik wil alleen de vruchten van de verkiezing. Ik wil alleen, wat Gij Uzelf bereidt hebt, o God!

En wie Hem nu zo rustig en kalm de Vader hoort danken, en blij ziet aanvaarden de ‘kinderen van het welbehagen’, die weet nu ook genoeg. Want deze Jezus zal nu verder gaan, even rustig. Hij zal nu komen tot Zijn kruis, om deze ‘kinderen van het welbehagen’ voor eeuwig te gewinnen, Hij zal komen tot Pasen, om ze met eeuwige schoonheid te bekleden, Hij zal voortschrijden tot Hemelvaart, om ze allen tot Zich te trekken, Hij zal verlangen naar Pinksteren, om ze allen te verheerlijken. Hij is niet meer te houden. Hij zal Zijn weg vervolgen als Borg en Middelaar. Hij heeft daar net ‘amen’ gezegd in de tijd als Jezus Christus op het werk van de Vader, wat Hij als Zoon van God gedaan heeft in de Vrederaad – amen, om te nemen, wat de Vader Hem geeft, om het daarna weer de Vader terug te geven. Hoe zijn wij nu verblijd om dit rustig amen van de mens Jezus Christus, Hij zal niet zenuwachtig worden. Godlof!

En dit zullen wij van Hem leren, die ook hierin onze overste Leidsman en Voleinder van het geloof is, om rustig te blijven bij al het werk van God, dat immers uitwerking is van Gods eeuwig welbehagen. Wie let op mensen, en op wat mensen zeggen, op wat mensen fluisteren, op wat mensen roepen, die heeft kans in de war gebracht te worden, zenuwachtig te worden, en zo zijn scherpe kijk te verliezen of er vruchten van het welbehagen rijpen. Alleen wie rustig blijft, die behoudt zijn gezicht op God, en die ziet wel, dat het werk gelukkig voorgaat, dat het zo gaan moet, want alleen zo komen de vruchten van het welbehagen – alleen op ’t gehoor van het gepredikte Woord. Op God letten – en laten wij niet zenuwachtig worden. Het gaat om de kinderen.

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: E.Th. van den Born, Van Souvereine Liefde (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.).




Tragisch onbegrip over de Vrijmaking

Door: M.R. Vermeer

 

In het Reformatorisch Dagblad van 7 november 2019 tekent redacteur Klaas van der Zwaag de Vrijmaking van 1944, in een recensie van twee boeken daarover, als een tragische gebeurtenis: “De tragiek is dat de partijen elkaar niet gevonden hebben in iets dat in de kerkgeschiedenis nooit het karakter van een fundamenteel geloofsartikel had. De kerk kent nu echter andere uitdagingen.” Een reformatorische zienswijze zonder oog voor Gods werk in de Vrijmaking van 1944. Laten we de Vrijmaking blijven gedenken als één van Gods wonderdaden in de vaderlandse kerkgeschiedenis. Hoe komt het toch, dat men dat in reformatorische kring zo anders ziet?

 

Een andere kerkvisie
Hier lijkt allereerst een andere kerkvisie op te spelen. Een ‘reformatorische’ visie, die uitgaat van de gelovigen in plaats van de kerk. Gelovigen die zich groeperen in verschillende kerkformaties. Kerkformaties die meer of minder zuiver zijn, maar lang niet altijd principieel verschillen.

Bevalt het dan niet in de ene kerk, dan stappen we over naar een andere kerk, zonder het kerkverband in de crisis te brengen en een oproep tot reformatie te doen uitgaan. Zo deed bijvoorbeeld Van der Zwaag zelf in 2008: toen de grond hem (begrijpelijk genoeg) te heet onder de voeten werd in de Gereformeerde Gemeenten, bood de Hersteld Hervormde Kerk een ‘uitwijkplaats’.

De Vrijmaking is daarentegen de voortzetting van Gods ene kerk in Nederland. Anders gezegd: de bedding van Gods kerkvergaderend werk loopt via de Vrijmaking. Een ootmoedige constatering, die ons overigens ook voor deze tijd veel moed en kracht geeft om door te gaan. In een tijd van oorlog (Van der Zwaag geeft de verbazing hierover door: “De wereld stond in 1944 in brand”!) wisten broeders en zusters zich geroepen om de hand aan de ploeg te slaan. Laten wij dan niet lui, verwend en traag zijn, maar ons laten inschakelen bij Gods kerkvergaderend werk in déze tijd.

 

Een andere verbondsvisie
In de tweede plaats blijkt uit de recensie van Van der Zwaag een andere verbondsvisie. In de Vrijmaking zou het zijn gegaan om accentverschillen ten aanzien van verbond, doop en verkiezing: “Subjectieve en objectieve aspecten ten aanzien van het verbond sluiten elkaar niet uit, zodat er geen reden is om hierover blijvend te polariseren, laat staan een kerk hierom te laten scheuren.

Dit is ‘evenwichtige’ taal, maar in de Vrijmaking van 1944 (als we de winst daarvan ten minste willen boeken) is nu juist afgerekend met allerlei evenwichtsconstructies ten aanzien van verbond en prediking. Er zijn in de loop van de geschiedenis van de gereformeerde kerken heel wat schema’s bedacht waarin het ‘objectieve’ (het voorwerpelijke, Gods verbondsbeloften) en het ‘subjectieve’ (het onderwerpelijke, Gods verbondsbeloften voor mij als gelovige) naast of tegenover elkaar worden gesteld. In de Vrijmaking zijn onze ogen er weer voor open gegaan dat de gehele gemeente dezelfde belofteprediking en dezelfde eis van geloof en bekering ontvangt.

 

Om de zekerheid van het geloof
Ten slotte, de Vrijmaking ging ten diepste om de zekerheid van het geloof. Misschien is het juist daarom dat een kerkscheuring plaatsvond ‘terwijl de wereld in brand stond’: bij al het onzekere is er de zekerheid van Gods beloften.

Het is dan ook jammer wanneer wordt gedaan alsof de kerk nu ‘andere uitdagingen’ kent en de Vrijmaking min of meer achterhaald is. Toegegeven, deze tijd kent nieuwe vragen en uitdagingen (overigens ook veel dwalingen en ketterijen in een nieuw jasje). Toch moeten we niet vergeten dat op de achtergrond van de Vrijmaking een aloude existentiële vraag meespeelde: hoe ontvang ik zekerheid? Een vraag die overigens in reformatorische kringen nog altijd zo omstreden is, dat in 2003 een reformatorische auteur (een zekere K. van der Zwaag) een boek van 1098 (!) bladzijden publiceerde onder de titel ‘Afwachten of verwachten?’, waarin vragen rond belofte, zekerheid en toe-eigening centraal staan. In de Vrijmaking is een duidelijk Schriftuurlijk antwoord op deze vragen gegeven.

Laten wij dan ook onbeschaamd en vrijmoedig blijven leven vanuit de winst van de Vrijmaking van 1944.