De clementie-tijd voorbij

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van ds. E. Th. van den Born (1900-1982).[1]


Het geknakte riet zal Hij niet breken en de walmende vlaspit zal Hij niet doven, totdat Hij het oordeel uitvoert tot overwinning. ~ Matt. 12: 20

Mattheüs wijst hier op een profetie uit Jesaja, die nu vervuld wordt. Jesaja heeft eens gesproken (hfdst. 24) van een gekrookt riet en rokende vlaswiek. En “de woorden zien op de noodtoestand, waarin Israël in ballingschap verkeert, inzonderheid het vrome Israël” (Prof. J. Ridderbos, K.V.). Uitwendig gezien is de Messiaanse volksgemeenschap in Babel niet veel meer. Waar is de schone opgang onder David, waar de glorie onder Salomo? Naar binnen, inwendig, kan en is ook in Babel een krachtig geloof geoefend in de Messiaanse belofte, maar naar buiten optredende in de wereld, is er van Gods theocratische gemeenschap niet veel overgebleven. En waar Jesaja ook dit hoofdstuk geschreven heeft “als in de tijd van de ballingschap” krijgt het volk, dat in ballingschap gaat, hier de concrete belofte van de vergaderaar, die een schoon vergaderingswerk doen zal.

En nu Mattheüs 12, dat spreekt van de vervulling van deze profetie. Men gaat al duidelijker zeggen, dat Jezus van Nazareth de Messias niet is, men vindt al meer, dat Hij niet lijkt op de Messias. Maar houdt Jezus nu maar op, staakt Hij Zijn arbeid? Nee, Hij gaat door “met allen te genezen”. Aan Zijn woorden komt nu een einde, Hij spreekt nog alleen in gelijkenissen, maar Zijn wonderen blijven. En met Zijn wonderen ligt Hij almaar de vraag voor aan Israël: “Lijk Ik niet op Jesaja 42, de grote vergaderaar?” Hij verblindt er niet één, Hij doet ze zachtjes wennen aan het grote licht, Hij verwijt Zacheus niet, Hij slaat Nicodemus niet neer, Hij censureert de overspelige vrouw niet, Hij eist niet, maar waar nog iets gloort, dat versterkt Hij, waar nog iets rechtop staat, bouwt Hij. Hij vestigt de aandacht almaar door op de profetie van Jesaja- ben Ik het niet? En ineens begrijpen wij het- het is de clementie-tijd voor Gods theocratische gemeenschap, voor de “rest van de verkiezing”, dat straks zal worden “Israël naar de geest”. Hij is nog alleen maar kerk-vergaderaar, en Nicodemus, en Zacheus en de Samaritaanse, en de discipelen zij moeten alle erkennen: Hij heeft onze ogen zachtjes doen wennen aan Zijn licht, Hij heeft ons voorzichtig in de Messiaanse eeuw gezet.

Maar deze vergaderaar van Jesaja 42 zal van optreden veranderen, als Hij het recht tot overwinning heeft gebracht. En naar de Oudtestamentische gedachtegang is het recht van God aan de ene kant het heil waardoor de rechtvaardigen komen tot hun heil-staat en waardoor de onrechtvaardigen hun jammer-staat ontvangen. Welnu, heeft Jezus dit recht niet tot overwinning gebracht op Goede Vrijdag en Pasen, heeft Hij toen het recht niet gegrond op aarde? En heeft Zijn rechtsworsteling op Golgotha en Zijn rechtstriomf op Pasen niet de glorie van Gods theocratische gemeenschap aan het licht gebracht, zodat dit volk thans niet meer behoeft te zijn een “geknakt riet”, een “rokende vlaspit”? Na Passen kan komen de schone opgang van het Israël naar de geest, een opgang onder Hem, Jezus Christus, die meer is dan David en Salomo. Naar buiten optredende kan de Messiaanse levensgemeenschap nu een schoon gelaat vertonen aan de wereld, en in de wereld gaan met krachtige tred, want zij heeft nu haar glorie in de Paasvorst.

En zo zeer is dit waar, dat Pasen Jezus diezelfde theocratische gemeenschap in een nieuw instituut vergadert en nu Nicodemus onder het Woord zet – wee hem, zo hij nu een dwaalleraar wordt -, Zacheus in de kerk zet – en pas op indien hij nu zou stelen -, de overspelige vrouw “vergadert” en censureert door Zijn ambtsdragers, indien zij zich nu kwam te misgaan.

Hij is nu kerk-vergaderaar en kerkvorst. Hij lokt nu door het woord naar de kerk en zet de gekomenen daarna in de kerk onder het woord. Hij nodigt als de opperste Wijsheid en deze nodiging is lieflijk (kerkvergaderaar) en van de kerk eist Hij een opwassen in kennis en genade (kerkvorst). De clementie-tijd is voorbij, die gehele bijzondere tijd vóór het kruis, de Messiaanse levensgemeenschap, die eens dof en zwak in Babel zuchtte, die bijna was ondergegaan onder de blinde leidslieden, de farizeeën en Schriftgeleerden, zij mag nu niet meer zijn een “geknakt riet”, een “rokende vlaspit”; indien zij dat thans is, is dat onwil om uit Hem te leven, de Lichtbron (rokende vlaspit) en de Krachtbron (geknakt riet) van Zijn volk, en indien zij dat thans is, zo komt Hij en slaat nu neer. Denk maar aan de zeven Klein-Aziatische brieven in ’t laatste Bijbelboek.

De clementie-tijd voorbij!

En dat vanwege de Paasrechten van de Paasvorst!

Zouden wij nu maar niet de 145 preken over het “geknakte riet en rokende vlaspit” die er zijn (van de ‘bevindelijke’ ds. Smytegelt, red.), rustig laten liggen en eens beginnen aan 145 preken over de paasrechten van de Paasvorst?

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: E.Th. van den Born, Van Souvereine Liefde (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.).




Kerk en onderwijs, een oud begrip

Een ingezonden stuk van de Gereformeerd Onderwijs Vereniging Oost. Een belangrijke zaak, de geloofsopvoeding van de kinderen van de gemeente. – MV


Door: J.M. Teunis

Dat gezin, kerk en school niet los van elkaar staan kennen we van de triangel gedachte. Deze driehoek is een term die al lang bestaat binnen de gereformeerde kerken. De drie punten staan niet los van elkaar maar zijn onderling verbonden en ondersteunen elkaar. Als het onderwijs gegeven wordt op deze drie fronten dan is er een ijzersterke eenheid.

Bij het doopsformulier voor kinderen staat bij ten tweede “en hier in de christelijk kerk geleerd wordt” en bij ten derde “zult laten onderwijzen”. Hierbij denken we dan aan het kerkelijk onderricht in de catechisaties, maar ook aan het zorg dragen voor degelijk gereformeerd onderwijs op de basisscholen. Deze visie bestaat inmiddels al een aantal eeuwen en gaat terug tot de Dordtse Synode en de periode daaraan voorafgaand.

Het doopsformulier die wij gebruiken kent zijn oorsprong in 1566 toen Petrus Datheen deze uit het Duits vertaalde en die meteen al gebruikt werd. De synode van Dordrecht in 1574 sprak uit dat het van groot belang was om christelijke scholen op te richten. En nog steeds vinden wij dat terug in onze kerkorde. In artikel 57 staat: “De kerkenraden zullen erop toezien dat de ouders, zoveel zij kunnen, hun kinderen onderwijs laten volgen dat in overeenstemming is met de leer van de kerk zoals zij dit bij de doop beloofd hebben.” Het zwaartepunt ligt bij de ouders, maar de kerk heeft ook zijn belangrijke taak. En dat stemt overeen met de triangel gedachte.

Dat het onderwijs ook een taak is van de kerk is, is te herleiden uit de bijbel. In Deuteronomium 6:7 wordt het volk opgedragen dat ze de woorden van de wet bij hun kinderen inprenten en erover spreken, als u in uw huis zit en als u over de weg gaat, als u neerligt en als u opstaat. Dit is niet een taak alleen voor de ouders, maar een taak voor het hele volk. Want de belofte van het verbond is voor de hele kerk, inclusief de kinderen (zie Handelingen 2: 39).

De gereformeerde kerk maakt zich al eeuwenlang sterk voor, en strijdt voor, het gereformeerd onderwijs aan de kinderen. Zo moeten wij dat nu nog steeds doen. En het is nog steeds belangrijk, van levensbelang, dat er degelijk en getrouw godsdienstig onderwijs gegeven wordt aan de jonge kinderen. Helaas wordt dit niet volledig op de basisscholen gedaan waar wij de kinderen naar toe kunnen sturen. Ook is het momenteel niet mogelijk om een eigen school te hebben. Maar we zijn dankbaar dat er wel regelmatig onderwijs gegeven kan worden op de bijbelschool.

Laten wij als kerk, en als leden individueel, dit onderwijs steunen waar mogelijk.




Saevis tranquillus in undis

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van ds. E. Th. van den Born (1900-1982).[1]


In die tijd antwoordde Jezus en zei: Ik dank U, Vader… ~ Matt. 11: 25a

Het eerst, wat Mattheus zegt, is: in die tijd. Wij mogen daar dus niet overheen lezen. In welke tijd van Jezus’ ambtelijk werk onder Israël komt Hij tot Zijn dankzegging aan Israëls God? Als het getij verloopt. Men heeft Hem eerst zeer sympathiek gevonden, en Jezus was in het begin erg populair. De menigte, die Hem volgde, groeide aan, het werd een beweging. Maar het kwam niet tot een consequent volgen, omdat men niet kwam tot een volkomen buigen voor Zijn Woord. En wie nu scherp toezag, die merkte het wel. Vandaag bleef die thuis, en morgen weer een ander. De menigte dunde uit. En wat men ziet, dat gaat men ook fluisteren, en daarna hardop zeggen. Het wordt niets met Jezus van Nazareth. Hij wordt een mislukking. Dit licht dooft weer uit.

In die tijd. Toen de mensen gingen zeggen: Hij is mislukt; toen de wijzen en verstandigen gereed waren met hun examinatie, in diezelfde tijd antwoordde Jezus. En wat blijkt daaruit? Dat het Hem niet in de war gebracht heeft, dat Hij er niet zenuwachtig van geworden is, dat het Hem niet verhinderd heeft om op God te letten. Hij antwoordt. Hij heeft dus wel heel zuiver gezien, wat de Vader bezig is Hem te leren, en wat de Vader nu van Hem vraagt. Wie zenuwachtig is, wie van zijn stuk gebracht is, die is onbekwaam geworden, want hij let dan meer op mensen dan op God. Maar zo is Jezus niet. Hij heeft in dat weglopen van de menigte, in dat fluisteren op straat nauwkeurig op God gelet. En deze heeft Hem in dezelfde tijd geleerd, dat de vrucht zo rijpen moet, zoals zij vandaag rijpt onder Jezus’ ambtelijk werk. De Vader heeft Hem geleerd, dat Hij wel overal komen kan (en moet), wel overal aanzitten kan, wel overal zaaien kan, maar dat Hij niet overal zaad zal zien, maar alleen zal ontvangen de vrucht van de verkiezing, de kinderen van het welbehagen van God. En als waarachtig mens is Jezus zeer begerig naar vrucht, wil Hij het overal zien uitbotten, wil Hij, dat men overal het brood des levens van Hem aanneemt. Maar Hij heeft gehoorzaamheid moeten leren in het rijpen van de vrucht, en dat Hij dat geleerd heeft kwam, omdat Hij op God bleef letten, niet zenuwachtig werd, toen de mensen wegliepen. En zo komt Hij nu op tijd met Zijn dankzegging. De Vader heeft Hem iets geleerd en Hij antwoordt onmiddellijk. Hij zegt nu rustig en kalm, saevis tranquillus in undis, Ik dank U Vader. Ik wil alleen maar hebben, wat Gij Mij geeft. Ik wil alleen de vruchten van de verkiezing. Ik wil alleen, wat Gij Uzelf bereidt hebt, o God!

En wie Hem nu zo rustig en kalm de Vader hoort danken, en blij ziet aanvaarden de ‘kinderen van het welbehagen’, die weet nu ook genoeg. Want deze Jezus zal nu verder gaan, even rustig. Hij zal nu komen tot Zijn kruis, om deze ‘kinderen van het welbehagen’ voor eeuwig te gewinnen, Hij zal komen tot Pasen, om ze met eeuwige schoonheid te bekleden, Hij zal voortschrijden tot Hemelvaart, om ze allen tot Zich te trekken, Hij zal verlangen naar Pinksteren, om ze allen te verheerlijken. Hij is niet meer te houden. Hij zal Zijn weg vervolgen als Borg en Middelaar. Hij heeft daar net ‘amen’ gezegd in de tijd als Jezus Christus op het werk van de Vader, wat Hij als Zoon van God gedaan heeft in de Vrederaad – amen, om te nemen, wat de Vader Hem geeft, om het daarna weer de Vader terug te geven. Hoe zijn wij nu verblijd om dit rustig amen van de mens Jezus Christus, Hij zal niet zenuwachtig worden. Godlof!

En dit zullen wij van Hem leren, die ook hierin onze overste Leidsman en Voleinder van het geloof is, om rustig te blijven bij al het werk van God, dat immers uitwerking is van Gods eeuwig welbehagen. Wie let op mensen, en op wat mensen zeggen, op wat mensen fluisteren, op wat mensen roepen, die heeft kans in de war gebracht te worden, zenuwachtig te worden, en zo zijn scherpe kijk te verliezen of er vruchten van het welbehagen rijpen. Alleen wie rustig blijft, die behoudt zijn gezicht op God, en die ziet wel, dat het werk gelukkig voorgaat, dat het zo gaan moet, want alleen zo komen de vruchten van het welbehagen – alleen op ’t gehoor van het gepredikte Woord. Op God letten – en laten wij niet zenuwachtig worden. Het gaat om de kinderen.

 

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: E.Th. van den Born, Van Souvereine Liefde (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.).




Tragisch onbegrip over de Vrijmaking

Door: M.R. Vermeer

 

In het Reformatorisch Dagblad van 7 november 2019 tekent redacteur Klaas van der Zwaag de Vrijmaking van 1944, in een recensie van twee boeken daarover, als een tragische gebeurtenis: “De tragiek is dat de partijen elkaar niet gevonden hebben in iets dat in de kerkgeschiedenis nooit het karakter van een fundamenteel geloofsartikel had. De kerk kent nu echter andere uitdagingen.” Een reformatorische zienswijze zonder oog voor Gods werk in de Vrijmaking van 1944. Laten we de Vrijmaking blijven gedenken als één van Gods wonderdaden in de vaderlandse kerkgeschiedenis. Hoe komt het toch, dat men dat in reformatorische kring zo anders ziet?

 

Een andere kerkvisie
Hier lijkt allereerst een andere kerkvisie op te spelen. Een ‘reformatorische’ visie, die uitgaat van de gelovigen in plaats van de kerk. Gelovigen die zich groeperen in verschillende kerkformaties. Kerkformaties die meer of minder zuiver zijn, maar lang niet altijd principieel verschillen.

Bevalt het dan niet in de ene kerk, dan stappen we over naar een andere kerk, zonder het kerkverband in de crisis te brengen en een oproep tot reformatie te doen uitgaan. Zo deed bijvoorbeeld Van der Zwaag zelf in 2008: toen de grond hem (begrijpelijk genoeg) te heet onder de voeten werd in de Gereformeerde Gemeenten, bood de Hersteld Hervormde Kerk een ‘uitwijkplaats’.

De Vrijmaking is daarentegen de voortzetting van Gods ene kerk in Nederland. Anders gezegd: de bedding van Gods kerkvergaderend werk loopt via de Vrijmaking. Een ootmoedige constatering, die ons overigens ook voor deze tijd veel moed en kracht geeft om door te gaan. In een tijd van oorlog (Van der Zwaag geeft de verbazing hierover door: “De wereld stond in 1944 in brand”!) wisten broeders en zusters zich geroepen om de hand aan de ploeg te slaan. Laten wij dan niet lui, verwend en traag zijn, maar ons laten inschakelen bij Gods kerkvergaderend werk in déze tijd.

 

Een andere verbondsvisie
In de tweede plaats blijkt uit de recensie van Van der Zwaag een andere verbondsvisie. In de Vrijmaking zou het zijn gegaan om accentverschillen ten aanzien van verbond, doop en verkiezing: “Subjectieve en objectieve aspecten ten aanzien van het verbond sluiten elkaar niet uit, zodat er geen reden is om hierover blijvend te polariseren, laat staan een kerk hierom te laten scheuren.

Dit is ‘evenwichtige’ taal, maar in de Vrijmaking van 1944 (als we de winst daarvan ten minste willen boeken) is nu juist afgerekend met allerlei evenwichtsconstructies ten aanzien van verbond en prediking. Er zijn in de loop van de geschiedenis van de gereformeerde kerken heel wat schema’s bedacht waarin het ‘objectieve’ (het voorwerpelijke, Gods verbondsbeloften) en het ‘subjectieve’ (het onderwerpelijke, Gods verbondsbeloften voor mij als gelovige) naast of tegenover elkaar worden gesteld. In de Vrijmaking zijn onze ogen er weer voor open gegaan dat de gehele gemeente dezelfde belofteprediking en dezelfde eis van geloof en bekering ontvangt.

 

Om de zekerheid van het geloof
Ten slotte, de Vrijmaking ging ten diepste om de zekerheid van het geloof. Misschien is het juist daarom dat een kerkscheuring plaatsvond ‘terwijl de wereld in brand stond’: bij al het onzekere is er de zekerheid van Gods beloften.

Het is dan ook jammer wanneer wordt gedaan alsof de kerk nu ‘andere uitdagingen’ kent en de Vrijmaking min of meer achterhaald is. Toegegeven, deze tijd kent nieuwe vragen en uitdagingen (overigens ook veel dwalingen en ketterijen in een nieuw jasje). Toch moeten we niet vergeten dat op de achtergrond van de Vrijmaking een aloude existentiële vraag meespeelde: hoe ontvang ik zekerheid? Een vraag die overigens in reformatorische kringen nog altijd zo omstreden is, dat in 2003 een reformatorische auteur (een zekere K. van der Zwaag) een boek van 1098 (!) bladzijden publiceerde onder de titel ‘Afwachten of verwachten?’, waarin vragen rond belofte, zekerheid en toe-eigening centraal staan. In de Vrijmaking is een duidelijk Schriftuurlijk antwoord op deze vragen gegeven.

Laten wij dan ook onbeschaamd en vrijmoedig blijven leven vanuit de winst van de Vrijmaking van 1944.




Eerst geloven en dan zien

Onderstaande Schriftoverdenking is van de hand van ds. E. Th. van den Born (1900-1982).[1]


Als ik aardse dingen tegen u zei en u niet gelooft, hoe zult u geloven als Ik hemelse dingen tegen u zeg? ~ Joh. 3:12

Nicodemus is naar de Heiland gegaan om met Hem te spreken over het Koninkrijk van God. En nu zijn de feiten, dat een Nathanaël, een Petrus, eenvoudige en geen Schriftgeleerde, reeds iets gaan begrijpen van wat er plaatsvindt in hun dagen. Hun ogen gaan open voor het Koninkrijk van God. En hoe was dat zo gekomen, dat een eenvoudige Petrus een knappe Nicodemus ver vooruit is? Zij, Petrus en anderen, hadden gebogen voor Christus’ openbaringsgezag: voorwaar, voorwaar zeg Ik u. Zo hadden zij Zijn heerlijkheid gezien. Want in het Koninkrijk van God geldt de grondregel: eerst geloven dan zien, eerst een kind worden, dan wijs worden tot zaligheid.

En waarom had een Nicodemus er nog niets van verstaan en was hem het nabijgekomen Koninkrijk van God ontgaan hoewel hij er midden in stond? Omdat Nicodemus zich had laten leiden door de typisch zondige levensinstelling, waarvoor hij zelf blind was, eerst zien en dan geloven. Zo had hij wel gemerkt, wel waargenomen, dat er iets gaande was in zijn tijd: de prediking van Johannes, de tekenen van Jezus: maar dat de glorie van de toekomende eeuw bezig was door te breken, en dat er reeds kinderen van Abraham waren, die het Koninkrijk binnengingen, en heden ongelooflijke dingen zagen, daar had Nicodemus nog niets van gezien, dat was hem eenvoudig ontgaan.

Als Nicodemus dus niet radicaal verandert, als hij niet in gaat zien, dat ook zijn denken onder het openbaringsgezag van Johannes en van Christus moet, dat hij ook moet bukken voor de grondwet in het Koninkrijk van God: eerst geloven om daarna te zien, eerst het Woord aannemen en dan het waargenomen verklaren, dan zal hem nog veel meer ontgaan. Nu zijn hem reeds de aardse dingen ontgaan, dan ontgaan hem ook de hemelse dingen.

Want tot nu toe hebben Johannes en Christus alleen nog maar gesproken over de aardse, over de reeds bekend gemaakte dingen van het Koninkrijk van God. Zij hebben de eis van levensvernieuwing gesteld, niet als iets nieuws onder Israël, maar als de oude, reeds bekend gemaakte waarheid, dat de vleselijke geboorte zelf niet het Koninkrijk deed beërven. En dat Nicodemus hun prediking niet als de oude heeft herkend en heeft beaamd, en hun getuigenis niet aannam, dat bewijst, dat hij nog nimmer had leren bukken voor het Woord van God, en daarom gingen eenvoudigen hem voor.

En als Nicodemus de aardse dingen van het Koninkrijk van God niet gelooft, bukkende voor het openbaringsgezag van Christus, voorwaar, voorwaar zeg Ik u, hoe zal hij dan de hemelse, de nog niet bekend gemaakte dingen van dat Koninkrijk geloven? Hoe zal hij dan aanvaarden wat nog geen mens gezien en gehoord heeft? De aardse, de reeds bekend gemaakte dingen, die zijn reeds wonderlijk. Een mens, geboren uit water en geest, een mens, die weer als kind van het Koninkrijk arbeidt, een mens, die weer het leven heeft in verbondsverkeer met God. Een wonder, groter dan de opwekking van Lazarus. Wonderlijk, zeer wonderlijk. Maar de hemelse dingen, de nog door Jezus te zeggen dingen van dit Koninkrijk, die zijn nog veel wonderlijker.

Indien Nicodemus niet buigt voor het openbaringsgezag van Christus, alzo gelovende om dan te zien, hoe zal hij dan geloven, indien Jezus zegt, dat Hij door te sterven het eeuwige leven verwerven zal, geloven, indien hij hoort, dat Christus sterven moet aan het kruis en daarna met eer en heerlijkheid zal gekroond worden in de hemelen, geloven, indien hij hoort, dat er een Koninkrijk komen zal, dat naar geestelijke krachten werkende de wereld overwinnen zal? Het zal hem al dwazer en dwazer worden. Hij vindt het nu al dwaas van een wedergeboren mens te horen. Zulk een mens heeft hij nog nooit gezien of ontmoet, maar hoe dwaas zal het straks worden, als het komt tot Golgotha, Pasen, Hemelvaart en Pinksteren? Dan zal Nicodemus er niets meer van geloven. Nu Jezus nog de aardse in herinnering brengt, nu er nog bekende tekenen geschieden, nu komt hij nog met Jezus debatteren. Maar als hij straks Christus de hemelse zal horen zeggen, dan zal hij, indien hij niet radicaal verandert, Christus verwerpen als de grootste dwaasheid.

Onze zondige levensinstelling is: eerst zien en dan geloven. Zo zijn wij geneigd het woord van Christus over het Koninkrijk van God te onderwerpen aan ons denken. Wij toetsen dan Jezus aan ons denken, en niet ons denken aan het woord van Christus. En zolang wij dat doen, zullen wij het Koninkrijk van God niet zien, hoewel het rondom ons is. Pas als wij zien, dat ons hoogmoedig denken ons in de weg staat, dat niet buigen wil voor openbaringsgezag, dan zien wij de heerlijkheid van Christus, Die met openbaringsgezag het Koninkrijk van God verkondigt. Wij leren dan de grootste les van ons leven. Het begint met te geloven. Niet hij, die het knapste verstand heeft, is de eerste, maar hij, die het diepst buigt voor het voorwaar, voorwaaar zeg ik u!

(Ps. 2:7, oude berijming)
Welzalig zij, die naar Zijn reine leer,
…..Voorwaar, voorwaar Ik zeg u.
In Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen,
…..Here, U hebt woorden van eeuwig leven.
Die Sions Vorst erkennen voor hun Heer
…..En wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, toen wij diep voor Hem bogen.
Welzalig zij, die vast op Hem betrouwen.
…..Omdat wij een onwankelbaar Koninkrijk ontvangen.

Hij leert als machthebbende.
Ik leer als kind.

[1] Overgenomen en licht gemoderniseerd uit: E.Th. van den Born, Van Souvereine Liefde (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, z.j.).