Hoe hebt u de wereld lief?

Onderstaande artikel is van de hand van ds. J. Francke (1908-1990).[1]


Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem.
1 Johannes 2:15

 

De verhouding tussen kerk en wereld heeft al de eeuwen door veel moeite gegeven. Wel het meest voor de kerk. In het algemeen kan men stellen: wanneer de kerk de wereld binnendringt met de ware prediking van het evangelie, dan is dat een zegen voor die wereld. Maar omgekeerd, wanneer de wereld, met haar zonde, de kerk binnendringt, is dat de vloek voor de kerk. En we moeten er helaas aan toevoegen: het laatstgenoemde deed zich herhaaldelijk voor in de historie van de kerk! Vandaar dat wij ons op de verhouding tussen kerk en wereld blijvend moeten bezinnen.

Hoe staat het nu vandaag bij ons? Rondom ons zien we in Nederland een christenheid, die met veel godsdienstigheid (wat iets anders is dan vreze van de HEERE!) volop aan het verwereldlijken is. Kerkmensen zitten samen met de mensen van de wereld in de bioscoop en voor de televisie. Jongens en meisjes uit christelijke gezinnen zweven samen met jongens en meisjes uit de wereld over de gladde dansvloer. En er is zoveel meer te noemen. Is het niet duidelijk dat voor onze ogen de grens tussen kerk en wereld wordt weggevlakt? Verdraagt zich dat met het apostolisch gebod: “Hebt de wereld niet lief?”

 

Wat is “de wereld”?
Nu duiken de vragen op! Wat is “de wereld”? Mag je dan “de wereld” niet liefhebben, terwijl we bijvoorbeeld op kerst horen dat de hemelse Vader “de wereld” zó liefhad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon in de wereld zond? Waarom is òns verboden wat de HEERE Zelf doet?

We moeten het dus wel eerst eens worden over de betekenis van het woord “wereld”, zoals dat hier in 1 Joh. 2:15 voorkomt. Dat is nog niet zo gemakkelijk, omdat in het evangelie en in de brieven van onze apostel het woord “wereld” veelzinnig is. Het kan betekenen: Gods grote schepping, hemel en aarde met al wat er in is, zoals die uit zijn scheppingshand voortkwamen “in den beginne”. Het kan ook de samenvattende benoeming zijn van alle mensen op aarde. Soms wordt met “wereld” aangeduid de wereld van de aarde, zoals die door de zonde der mensen is aangetast. In welke wereld dan sommige, ja vele dingen helemaal zonde zijn geworden. Het is ook mogelijk dat Johannes met “wereld” de kerk van de Joden aanduidt, omdat die kerk met haar ambtsdragers zich tegenover haar Hoofd Christus opstelt. Wanneer de ware leer wordt verworpen, het leven niet meer wordt beheerst door Gods genade èn wet, en de kerkmensen, net als de mensen van de wereld, naar eigen goeddunken leven, dan is de kerk wereld geworden, een “gemeenschap” in zonde.

Dat is het ergste wat kan gebeuren.

Nu zeggen sommige uitleggers dat wij in vers 15 bij “wereld” dienen te denken aan Gods mooie wereld, de goede schepping, zodat we niet onmiddellijk aan de wereld in zonde mogen denken. Andere verklaarders menen dat “de wereld” hier is de wereld in zonde. Wat moeten we nu?

We zien dat Johannes onderscheid maakt tussen de wereld èn hetgeen in de wereld is. En met dit laatste bedoelt hij, blijkens vers 16, de wereld van zonde, namelijk de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en een hoogmoedig leven. We behoeven er dus niet aan te twijfelen, of bij “hetgeen in de wereld is” aan de zonde moet worden gedacht. Dat is wel zeker. Maar dan is ook duidelijk dat we als kinderen Gods dat alles niet mogen liefhebben. De begeerte van het vlees is de zondige begeerte. En het hovaardig of hoogmoedig leven is eveneens echt zonde.

 

De wereld liefhebben in God
Maar wat is nu “de wereld” in vers 15? Laat ons maar eens aannemen dat het gaat om de wereld als schepping van God, de wereld van ons leven van alle dag, in welke wereld duizend en één goede dingen zijn. Het is de som van al de hier voorhanden goederen, rijkdommen, genietingen, eerbewijzen, gemakken en mogelijkheden. Nu, daarin is ontegenzeggelijk veel goeds.

Mogen we dan die wereld (min de zonde) niet liefhebben? God heeft toch ook zijn wereld lief?

We moeten goed onderscheiden.

Gods wereld mogen we wèl liefhebben en we mogen ze niet liefhebben. Dat klinkt paradoxaal – tegenstrijdig. Maar het is het niet. Let maar op!

We kunnen het zó stellen: we mogen de wereld niet liefhebben in plaats van God, evenmin boven God en allerminst naast God, maar alleen in God.

De wereld met al wat er in dit leven der wereld is (ook als het niet boos is) mogen we nooit liefhebben in plaats van God. En het is meestal zó, dat wie God niet liefheeft, deze wereld, dit leven, liefheeft en dus maakt tot zijn “god”, steunpunt van vertrouwen. Zó doen vaak de onbekeerden in de kerk. Het is de wereld liefhebben buiten God, los van God, tegen God in. Bij zulke mensen is het eerste en grote gebod: gij zult de wereld liefhebben met geheel uw hart, met geheel uw ziel, met geheel uw verstand en met al uw kracht. – Nu, tegen zulke mensen zegt de apostel: “Hebt de wereld niet lief!” U behoort daar toch niet bij?

Er zijn er ook die de wereld, dit tegenwoordige leven, liefhebben boven God, wat in de praktijk maar weinig verschilt met: naast God. Deze mensen willen in hun leven een soort compromis, een vergelijk: God wat en de wereld wat. Ze willen met één been in de kerk staan en met het andere in de wereld. Het is dit: pogen om de wereld, dit tegenwoordige leven, een beetje lief te hebben buiten God of ook naast God. Wat is meestal de achtergrond? De gedachte dat je deze wereld en dit tegenwoordige leven niet goed kunt vasthouden en niet echt kunt genieten, als je helemaal God liefhebt. Deze dwaze gedachte kan ons bevangen, dat je het er pas fijn van nemen kunt, als je niet al te veel en niet al te sterk van God houdt.

Hier heb je het nu: een halve christen (wat niets is!) en een halve wereldgenieter (wat ook niets is!) Hinkende christenen, die naar beide zijden mank gaan, naar de kant van God en naar de kant van de wereld. En zo leven ze dan tussen God en de wereld. Echt tussen God en de wereld? Nee, op de duur niet. Want een beetje liefde tot God en een beetje liefde tot de wereld wordt vroeg of laat: veel liefde voor de wereld! Waarom? Wel, omdat liefde radicaal en totaal van aard is. Haar aard is alles of niets!

Vandaar dat de apostel moet schrijven: wanneer iemand de wereld liefheeft, is de liefde tot de Vader niet in hem. En tegelijk is waar: dan is de liefde uit God niet in hem. Want in een hart dat de wereld bemint, boven God, naast God, kan de liefde uit God niet inkomen.

De wereld, dit tegenwoordige leven, liefhebben naast God is dus tenslotte onmogelijk. Het wordt dan uiteindelijk: alleen de wereld liefhebben.

Lijkt het nu allemaal niet erg moeilijk met “de wereld”? Toch niet. We mogen, ja, we moeten de wereld liefhebben in God. Dat betekent: in geloof, in gehoorzaamheid, in liefde, in overgave, in blijdschap in God. De wereld is van God, al heet de satan dan de vorst dezer wereld. God heeft in Jezus Christus deze wereld teruggenomen voor zich. Dat zal pas goed blijken op de dag van Jezus’ wederkomst. Deze gehele wereld wordt dan schoongeveegd, ja, herschapen tot glorie.

 

De kinderen van God hebben de wereld
En voor wie is dan deze wereld der aarde? We weten het: voor de kinderen van God, die in heerlijkheid zullen zijn! God doet ons dan een wereld erven (samen met Christus de Heiland) die nimmermeer vergaat. De wereld met al wat er in is (uitgenomen de zonde) is van God en van zijn Christus door de Geest der heiligmaking. Wij, Gods kinderen en knechten, zijn mede-erfgenamen der wereld. Zodat de heilige conclusie van de kinderen Gods is: wij hebben de wereld, nu in belofte en straks in vervulling. Wij hoeven de wereld niet scheef aan te kijken. Wij mogen de wereldgenieters-zonder-God niet benijden. Wij hebben de wereld niet te veroveren. Nooit mag het in ons leven zijn: we gaan eerst de wereld veroveren (voor zover we kunnen!) en daarna gaan we ook eens aan God denken. Nee, we moeten niet aan de verkeerde kant beginnen (de wereld) maar aan de goede kant (God).

Wij, Gods kinderen, krijgen dus een hele wereld van God cadeau. Is het niet vandaag, dan zeker morgen als Jezus komt op de wolken. Nu, wat wilt u nog meer, mijn broeder en zuster?

Wij als gelovigen en onze kinderen als kinderen van het verbond moeten dus maar het geduld opbrengen dat we deze wereld in glorie zullen beërven en we moeten maar nooit bang zijn dat ons iets ontgaat. Met dit laatste kunnen wij het soms kwaad hebben. Dat is best te verklaren. De ongelovige en goddeloze mensen beheren en beheersen voor een goed deel onze erfenis. En ze gaan er maar “ruw” mee om. Is het niet erg voor Gods goede schepping? Laat ons bedenken: God heeft er nog meer last van dan wij!

 

Geen compromis
Intussen komen de dingen nu recht voor ons. We lezen het apostolisch gebod nu zó: Hebt de wereld niet lief buiten God, evenmin boven God, ook niet los van God, nog minder naast God, want dan is de liefde van de Vader en de liefde tot de Vader in de hemelen niet in ons. De antithese (geestelijke tegenstelling) is volkomen. Compromis is niet mogelijk. Wat nu?

De wereld liefhebben in God. Dan kan ik de wereld gebruiken zonder haar te misbruiken. Als Christgelovige kun je echt de wereld gebruiken om daarin te wonen en te werken, ja, maar dan wel om daarin de kerk te bouwen en Gods koningsheerschappij te doen vorderen. En wat geeft de HEERE ons dan ook vandaag enorm veel van zijn wereld om dat te doen. Wat hebben we vandaag, in vergelijking met onze vaderen van een eeuw terug, buitengewoon veel geld en goed, om Gods kerk te bouwen, om alle werk in Gods kerk en koninkrijk goed te verzorgen. We moeten maar niet lopen jammeren over “de wereld”! Zullen we haar niet zien in het licht der verlossing? Wat kunnen we dan van deze wereld genieten! Alles in God, in de gemeenschap des geloofs en der liefde met onze God.

Dan heb je geen begeerte naar de vieze dingen van de wereld der zonde. Dan kijk je niet naar onzedelijke televisieprogramma’s. Dan zit je niet met een rood hoofd en een spannend hart voor de televisie om een voetbalwedstrijd urenlang te volgen – o die voetbal, de vervloekte afgod van de duizenden! Dan is er niet de schijngrootheid van de wereld in onze harten en huizen.

Nee, dan leven we midden in deze wereld van God in scherpe antithese (tegenstelling) met de wereld van de zonde. We hebben God lief boven alles en zijn wereld om Gods wil.

De wereld van de bordelen en de nachtkroegen en de danszalen en de bioscopen en de schouwburgen en de speelholen en de betaalde voetbal is niet uit de hemelse Vader maar uit de duivel. Die wereld gaat voorbij. Straks. Op die wereld zijn wij niet jaloers. Verre van dat!

Wij verlangen echt naar Gods nieuwe wereld. U behoort toch bij die “wij”?

 

[1] Eerder verschenen in: Leven tot in eeuwigheid, Schriftoverdenkingen in de gang der heilshistorie (Enschede: Boersma, 1973), pp. 173-177.