Seakle Greijdanus, voorganger in het geloof

Door: M.R. Vermeer

 

Nu de serie overdenkingen in de rubriek ‘Genade geneest’ is afgelopen, zullen de komende periode op deze website een aantal Schriftoverdenkingen worden geplaatst van de hand van prof. dr. Seakle Greijdanus (1871-1948). Sommigen zullen bij het horen van de naam ‘Greijdanus’ wellicht denken aan de gereformeerde middelbare school die naar hem is vernoemd, misschien is ook bekend dat hij een ‘voorman’ was van de Vrijmaking van 1944. Maar wie was Greijdanus verder, en wat is zijn betekenis geweest voor kerk en theologie? We zullen kort stilstaan bij een aantal aspecten van de levensloop en het werk van Greijdanus.

 

Levensloop
Seakle Greijdanus werd in 1871 geboren in het Friese Arum (in de buurt van Harlingen), in een arbeidersgezin behorend tot de Hervormde Kerk. Het gezin waartoe hij behoorde werd in 1886 gereformeerd door mee te gaan met de Doleantie, de afscheidingsbeweging uit de vrijzinnige Hervormde Kerk onder de bekende Abraham Kuyper.

Greijdanus groeide op in een tijd van economische crisis en armoede: reeds op tienjarige leeftijd moest hij gaan werken, om uiteindelijk de kost te verdienen als schoenmakersknecht. Een hard arbeidersbestaan waaraan moeilijk was te ontsnappen! Toch legde hij een grote studiezin en kerkelijke en theologische interesse aan de dag, waarop de plaatselijke predikanten hem aanraadden een goede opleiding te gaan volgen, een plan wat de kerken ook wilden financieren. Zo kwam hij op wat oudere leeftijd op het gymnasium terecht, om op 28-jarige leeftijd de theologische opleiding aan de Vrije Universiteit (de universiteit van Kuyper!) met de hoogste lof af te ronden.

Na de theologiestudie bleef een beroep aanvankelijk uit. Een tijd van onzekerheid en spanning, wat zwaar op zijn gemoed drukte, waar nog bij kwam dat zijn familie inmiddels naar Amerika was geëmigreerd, evenals zijn verloofde en haar familie. Ook hijzelf ging korte tijd naar Amerika, om vervolgens met zijn verloofde terug te keren naar Nederland voor een promotiestudie aan de Vrije Universiteit, een studie die hij in 1904 met de hoogste lof wist af te ronden. In dat jaar kreeg hij ook een beroep als predikant en kon hij eindelijk trouwen (zo ging dat in die dagen: eerst een beroep, daarna trouwen!).

Greijdanus viel weinig op als prediker – de indruk ontstaat dat hij wat ‘saai’ preekte. Hij maakte echter des te meer indruk door zijn studiezin, scherpe geest en heldere schrijftrant! In 1917 werd hij dan ook benoemd tot hoogleraar Nieuwe Testament aan de Theologische School te Kampen. Met grote ijver en discipline heeft hij de rest van zijn leven het hoogleraarschap uitgeoefend – iedere dag van zes uur ’s ochtends tot ongeveer middernacht bezig met studeren en doceren.

In de kerkstrijd van de jaren ’30 en ’40 van de vorige eeuw stond hij aan de kant van prof. Schilder, tegenover synodale leringen zoals de ‘veronderstelde wedergeboorte’. De laatste jaren van zijn leven waren niet gemakkelijk: zijn vrouw was in 1942 overleden en het huwelijk was kinderloos gebleven, waardoor het alleen-zijn hem des te meer drukte, en dan nog de kerkelijke strijd. In 1944 werd hij als hoogleraar door de synode geschorst.

Na de Vrijmaking van 1944 mocht hij, op hoge leeftijd, nog een aantal jaren dienen als hoogleraar aan de Theologisch Hogeschool van de vrijgemaakte kerken, om in 1948 in te gaan tot het feest van Zijn Heer.

 

Arbeidsterrein
Het arbeidsterrein van Greijdanus als hoogleraar betrof het Nieuwe Testament. Hij heeft commentaren geschreven op verscheidene boeken van het Nieuwe Testament, waarin hij minutieus de Griekse tekst is langsgegaan en heeft becommentarieerd. Commentaren die inmiddels wat gedateerd zijn, maar toch nog steeds bruikbaar materiaal bevatten.

Naast commentaren heeft Greijdanus ook boeken geschreven over de hermeneutiek (de regels voor de Schriftuitleg) en de canoniek (ontstaan, auteurschap, historische achtergrond etc. van de Bijbelboeken). Diepgravende literatuur waarin Greijdanus pal stond voor het gezag van de Schrift als Gods Woord!

Toch was Greijdanus’ aandacht niet beperkt tot het Nieuwe Testament en de exegese: hij heeft zich ook diepgaand beziggehouden met het gereformeerde kerkrecht. Daarbij legde hij – geheel in de lijn van de Doleantie – de nadruk op de plaatselijke kerk, en waarschuwde dan ook indringend voor het gevaar van kerkelijke hiërarchie. Bekend is zijn uitspraak over het gegeven dat geen enkele kerk (of vergadering van kerken) mag heersen over andere kerken: “En wat nu van de ene kerk in dezen geldt, dat geldt evenzeer van de andere, en van alle andere, en dus ook van alle tezamen. 10 x 0 en 20 x 0 is evenzeer 0 als 1 x 0!.”

 

Voorganger in het geloof
Wat was nu typerend voor Greijdanus? Ik noem een tweetal zaken die mij opvielen.

In de eerste plaats een grote zelfstandigheid. Hoewel afkomstig uit de Doleantie, durfde hij reeds tijdens zijn studietijd kritisch te zijn op bepaalde opvattingen en denktrant van Abraham Kuyper (een gereformeerde ‘grootheid’ in die dagen!). Later stond hij pal voor het bestaansrecht van de Theologische School te Kampen (die door ‘dolerenden’ toch altijd lager werd aangeschreven dan de Vrije Universiteit).

Toen de synode van Assen 1926 ertoe overging om ds. Geelkerken te schorsen (vanwege afwijkende opvattingen over Genesis 1-3) keurde hij als één van de weinigen deze handelwijze kerkrechtelijk af.

Van zelfstandigheid getuigt ook zijn positie in de kerkstrijd van 1944 – hij diende bij de synode een rechtstreeks bezwaar in tegen door de synode van 1905 gedane uitspraken over leergeschillen (de zgn. ‘pacificatieformule’), uitspraken waarop zowel ‘bezwaarden’ als ‘synodalen’ zich beriepen. Greijdanus gaf gewoon eerlijk toe dat hij eerder geen wezenlijk probleem had gemaakt van deze ‘pacificatieformule’ en draaide niet om de zaak heen.

Een zelfstandige geest dus, die niet bang was om zijn overtuiging te uiten wanneer hij wist dat deze gegrond was op Schrift en belijdenis.

Ten tweede, wat ook opvalt is een diepe vroomheid (in de goede zin van het woord). In zijn binnenzak droeg hij altijd een zakbijbeltje, bij elke student die tentamen kwam doen sprak hij een eenvoudig gebed uit, en na afloop een dankzegging. Zijn werk deed hij in nauwgezette plichtsbetrachting: geen uur en geen minuut liet hij ongebruikt in de dienst van Christus Zijn Hoofd. En toen hij eens ziek werd en niet naar de kerk kon gaan, gaf hij aan zijn wijkpredikant bericht dat hij de volgende zondag ‘wettig verhinderd was om, naar het vierde gebod, op te gaan met de gemeente van God tot de dienst van het Woord en de dienst van de gebeden’.

Duidelijk is dat Greijdanus met geheel zijn hart, ziel en verstand de Here zijn God heeft liefgehad; in diepe afhankelijkheid van Hem heeft hij zo ‘in zijn tijd de raad van God gediend’ (Hand. 13:36).

 

Bronnen:
-Diverse artikelen in De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het gereformeerde leven  (jaargang 35, nrs. 35 en 36, mei/juni 1948).
-Joh. de Haas, Gedenkt uw voorgangers (Haarlem: Uitgeverij Vijlbrief, 1989)
-G. Harinck (red.), Leven en werk van prof. dr. Seakle Greijdanus (Barneveld: Uitgeverij De Vuurbaak, 1998)

 




Pinksterfeest en de “afgescheiden” kerk

Onderstaande Schriftoverdenking is eerder geschreven door prof. B. Holwerda (in De Reformatie, 4 juni 1949).

 


En zij waren allen eensgezind bijeen… (Hand. 2:1b)

 

“Allen eendrachtig bijeen!”

Ja, zeggen de mensen vandaag, toen was het nog wel echt pinksterfeest. Want toen was er éénheid!

Kom daar vandaag eens om. Ze vieren Pinksterfeest als “afgescheiden” kerken. Ze noemen beide de Geest, en ze zingen allebei: Looft de Geest! En ze bidden allebei: Veni Creator Spiritus! Maar ze doen het niet “eendrachtig bijeen”!

Misschien gebruiken ze wel één gebouw. Zo tegen half elf staat de ene gemeente op de andere te wachten. Want ze willen Pinksterfeest vieren, maar ze willen dat niet anders doen dan in hun star isolement. De “afgescheidenen”!

Op die eerste pinksterdag waren het toch ook mensen, verschillend van aanleg en karakter, van ligging en opvatting. Maar ze waren toen toch nog zo brééd, dat ze allen “eendrachtig bijeen” konden zijn. En bij ons leidt elke nuance tot een tegenstelling, en elke tegenstelling eindigt in een breuk!

Wordt het niet de hoogste tijd, dat we weer de stijl van de eerste Pinkstergemeente gaan vertonen?

Ik geloof het ook. Het is meer dan tijd. Elk Pinksterfeest maakt de verantwoordelijkheid immers groter?

Maar dan zullen we ook moeten doen, zoals die eerste kerk deed: “eendrachtig bijeen”. Dat betekent: we moeten nu eens ophouden dierbare opmerkingen ten beste te geven over eendracht, en als pinkstergebod af te kondigen een Christendom boven geloofsverdeeldheid. En we moeten ook eens ophouden broederhanden te geven, die over kerkmuren heen elkaar raken.

We moeten maar eens simpel ernst maken met het evangelie, zoals het hier staat.

Heel letterlijk vertaald staat er niets van eendracht en harmonie. Er staat: ze waren samen op de zelfde plaats.

Men moet niet zeggen, dat Lucas zich wel heel ongelukkig uitdrukt, door twee termen te gebruiken, die beide hetzelfde zeggen. Het schijnt hoogstens bij het eerste lezen zo. Als je “samen” bent, ben je “op dezelfde plaats” en omgekeerd.

Maar als morgen een trein naar Amsterdam gaat, dan zijn de reizigers wel allemaal “op dezelfde plaats”. Maar ze gaan toch niet “samen”. De één gaat er heen voor zaken, de tweede voor familiebezoek, een derde naar het Rijksmuseum. Ieder heeft een verschillend doel. Ze reizen allen op eigen gelegenheid en met eigen bestemming, maar ze reizen niet als groep, niet “samen”.

Zo staat het hier: ze waren allen samen, d.w.z. als groep, bijeen op dezelfde plaats.

Zij allen, d.w.z. die honderdtwintig discipelen van Hand. 1, zij zijn bijeen ergens in een huis, misschien ook wel in een ruimte van de tempel. Dat doet er ook verder niet toe. Maar ze treden op dit Pinksterfeest in ieder geval op als afzonderlijke groep. Als ze in de tempel waren, mengden ze zich in ieder geval niet tussen de andere feesthoudende Joden, maar ze vormen een afgescheiden eenheid in Israël.

Dat is nog nooit eerder vertoond. Tot nu toe ging Jezus met Zijn discipelen op naar alle grote feesten. En ze mengden zich tussen de feestgangers op de weg. En in de tempel bewegen ze zich tussen al de anderen.

Maar vandaag, nu heel Israël weer in de tempel is, en als het ene volk van de Heere zijn Pinksterfeest viert, staan daar honderdtwintig mensen als zelfstandige groep, onder leiding van een eigen kerkenraad.

Hier stelt zich een tweede kerkinstituut naast en tegenover het eerste, het oude. Hier scheidt zich openlijk een groep af, en zegt: wij vieren apart feest. Want wij zeggen: hier bij Petrus, hier is het adres van het volk van God!

Nu maar ronduit de vraag: was dat geen scheurmakerij? Ze mochten dan bezwaar hebben tegen het Sanhedrin, dat ten onrechte Jezus had schuldig verklaard aan Godslastering, en dat daarom Hem had verwezen naar het kruis. Maar mochten ze weglopen? Zich als aparte groep presenteren? De pretentie voeren: wij hier zijn de wettige kerkvergadering?

Het woord “sekte” is dan ook telkens op hen toegepast, door de mensen van de “oude” kerk. Wat ze deden was revolutie, hun prediking moesten ze staken. Hun daad was geen reformatie, maar onwettige breuk met de kerk. Mochten ze die anderen loslaten, en zeggen: wij doen aan uw diensten niet meer mee? Zaten daar in de “oude” kerk bij het Sanhedrin soms geen gelovigen meer?

De vraag is brandend voor ieder die eenheid zoekt. En voor ieder, die zich opmaakt tot het Pinksterfeest.

Want heel Jeruzalem stond op die morgen opeens voor de vraag: wat is de ware kerk, en waar is haar adres? Bij Kajafas of bij Petrus?

Waar is de ware kerk? Niemand, die het Pinksterevangelie ernstig neemt en waarachtig feest gaat vieren, komt aan die vraag voorbij!

Waar is de ware kerk? O nee, dat is niet: waar zijn gelovige mensen? Die waren er bij Petrus, die zaten er ook nog wel in de grote kring van Kajafas. Het is ook niet: waar is het volmaakt in orde? Want in de kerk bij Kajafas is veel zonde, maar hypocrieten kunnen er ook zijn in het gezelschap van Petrus.

Maar het is wel: naar welke vergadering roept God Israël vandaag?

Beide vergaderingen voeren de pretentie, dat ze bijeen zijn in de naam van de Heere, met Zijn belofte en Zijn genade. Maar wie heeft gelijk? Allebei of geen van beide?

Wij zeggen achteráf: ze moeten bij Petrus zijn. Daar was het zuivere Woord. Maar dacht u, dat ze bij Kajafas ketterijen verkondigden?

Petrus preekt die dag over Joël en een paar Psalmen. Meent u, dat die waarheden niet in de tempel werden verkondigd en beleden? Dat men daar geen goede, orthodoxe preek kon horen?

Handelingen 2 zegt: zij werden allen vervuld met de Geest, d.w.z. die kerk van Petrus. En niét die kerk van Kajafas. Daar hebben ze de oude naam, de oude papieren, de oude gebouwen, alle kerkelijke goederen, de oude orthodoxe leer; daar blijft ook de grote massa. Honderdtwintig mensen zijn “overgegaan” naar de sekte van de Nazareners. Maar de rest “bleef trouw”. Maar Gód gaat aan Kajafas voorbij, en stort de Geest uit in die kring rondom Pétrus! Kajafas mag al zijn papieren op tafel leggen, en een stamboom overleggen van legitieme priesterlijke successie. Maar God zegt tot Petrus: klim op de preekstoel, want hier bij deze honderdtwintig is de ware kerk. Hier zal ik wonen, want ik heb het begeerd. Dit is mijn rust tot in eeuwigheid!

Ik zeg dus: Pinksterfeest is kerkfeest! Maar dan geen gedweep meer met de eenheid in het onzichtbare, of de eenheid boven geloofsverdeeldheid en kerkmuren uit. Maar ontzag voor God, die zich stelt aan de kant van de “afgescheiden sekte”. Omdat men daar Jezus Christus belijdt! Omdat men daar niet orthodoxe leerstellingen vasthoudt, maar daar concreet de Schriften gelooft, die bewijzen dat Jezus is de Christus. Omdat men daar het kerkrecht vasthoudt naar de Schriften, en daarom belijdt, dat Jezus Christus door de handen van de ónrechtvaardigen aan het kruis is gehecht en gedood.

Wat hadden die discipelen veel met het Sanhedrin gemeen. Dezelfde papieren, dezelfde Bijbel, dezelfde feesten, dezelfde offers. Maar zij aanvaardden vanwége de Schriften Jezus als de Christus, terwijl het Sanhedrin Hem tégen de Schriften had gedood. Oude gebouwen, grote massa, — ach, het is allemaal onbelangrijk.

Het is niet erg bij een afgescheiden kerk te horen, en door ieder voor ‘sektariër’ gescholden te worden. Het is niet erg te zitten bij het kleine groepje. Het enige, waar het op aan komt, is door de Schriften gerechtvaardigd te worden.

Kerkscheuring is een verschrikkelijk ding. En een grote zonde. Maar mensen maken dat niet uit wie kerkscheurder is. Alleen de Schrift wijst het uit.

En geen sterveling zal dus zondag tegen God kunnen zeggen: de synode zei…… God zal antwoorden: Hebt u niet gelézen?

Niemand zal kunnen zeggen: we zijn bezwaard, maar we willen eenheid…… God zal antwoorden: praat niet langer over eenheid, maar voég u bij de ware kerk en onderhoud haar gemeenschap. Gij weet uit het Woord, waar men aan Christus getrouw was.

Moet men voorzichtig zijn met te spreken van ware en valse kerk? En daarom de concrete probleemstelling van aanstaande zondagmorgen in de mist zetten? Dan laat men alle schapen zwerven.

Gezegend de kleine groepjes, waar ze naar het Woord zich weer voegden bij de ware kerk. Waar ze zondagmorgen “samen bijeen” zijn, misschien met twee of drie, maar in de naam van Christus. Daar zal het Pinksterfeest zijn. En al de andere gezelschappen zullen de Geest bedroeven!