Toets de geestesuitingen! (1)

Door: ds. Joh. Francke[1]

 

Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan.
1 Johannes 4:1

 

Het is een zeer merkwaardige zaak geweest, dat de pinksterkerk van Christus bijna onmiddellijk na de uitstorting van de Heilige Geest met dwaalleraars en dwaalleer kreeg te kampen. Lezen wij het boek Handelingen door en ook de Brieven van de apostelen, dan kunnen we ons daarvan overvloedig overtuigen.

 

Merkwaardig en gevaarlijk
Dat was merkwaardig omdat de leer van Christus en van diens apostelen, de nieuwtestamentische leer van de zaligheid, nog niet compleet was en dus nog niet afgerond. De openbaring van de Heere Christus aan zijn gemeente was immers pas volkomen, toen het boek van de Openbaring aan Johannes was geschreven en aan de zeven gemeenten verzonden.

Vandaar dat het merkwaardig is dat de satan met zijn aanval op de ware leer blijkbaar op de voltooiing van de openbaring niet kon wachten. Satan had wel grote haast! Waarom? Omdat de ware leer voor hem en zijn “rijk” zo gevaarlijk is?

De zaak van de dwaalleer was niet alleen merkwaardig maar ook gevaarlijk. Omdat de openbaring van Christus nog niet af was, kon die gehele openbaring van God nog niet tegen de dwaalleer in de strijd geworpen worden. Het is waar dat het opkomen van dwaalleer in de kerk voor de verhoogde Christus aanleiding en oorzaak was om méér openbaring te geven. Maar het was en bleef een uitermate gevaarlijke zaak dat de satan zich met alle kracht van dwaling op de jonge christelijke kerk wierp, voordat de Heiland met zijn openbaring gereed was.

 

De satan werkt
Nu overkwam de kerk die aanval van satan niet als iets “vreemds”, niet ongewaarschuwd en dus niet bij verrassing. Tijdens zijn omwandeling op aarde had de Heere Christus het voorzegd: “Wacht u voor de valse profeten …!” (Matteüs 7:15). En in Christus’ laatste grote rede heet het: “En vele valse profeten zullen opstaan en velen zullen zij verleiden” (Matteüs 24:11).

Die waarschuwingen van hun Meester hebben de discipelen en apostelen ter harte genomen. Dat blijkt wel uit hun Brieven. In bijna alle Brieven van ons Nieuwe Testament vinden we min of meer uitvoerige polemiek tegen valse leringen. Ook in deze Brief van de apostel Johannes. Hij heet in de wandeling der kerk de apostel van de liefde. En nu noemt men tegenwoordig (als altijd!) het bestrijden van dwaalleer en dwaalleraars liefdeloos. Vele gemeenteleden hebben er een vreselijke hekel aan, wanneer b.v. in de preek hedendaagse ketterijen worden bestreden. Je kunt echter gerust volhouden dat geen van de apostelen de dwaalleraars met zijn ketterijen scherper heeft bestreden dan de apostel van de liefde. Puur uit liefde tot de waarheid van God! Johannes noemt een dwaalleraar rondweg een antichristen. Hij ziet dus achter de ketters en ketterijen de satan werken.

 

Eén letter kan beslissend zijn
Is nu dwaalleer wel zo gevaarlijk? Kunnen we in de leer der zaligheid niet het onderscheid maken tussen fundamentele zaken èn bijkomstige dingen? Zijn er niet hoofd-waarheden èn neven-waarheden? Dus hoofd- en bijzaken?

Globaal genomen is het waar, dat er verschil is tussen ketterij en ketterij. Men heeft daar van oude dagen af al oog voor gehad. Maar het is ook waar dat de kerk soms heel fijn aanvoelde dat zelfs een letter een enorm leerverschil kan maken. Beroemd is het voorbeeld uit de oude christelijke kerk inzake de leer omtrent de Christus: Is Hij homo-oesios (van hetzelfde Goddelijk wezen) als de Vader (dus ook waarachtig en eeuwig God) òf is Hij slechts homoi-oesios (wat het wezen betreft slechts gelijkend) op de Vader (dus wel een Goddelijk wezen lijkend maar in feite geen waarachtig en eeuwig God). Hier is dus (in het Grieks) slechts één letter, de letter i, beslissend over de ware en valse leer.

 

[1] Overgenomen uit: Leven tot in eeuwigheid, Schriftoverdenkingen in de gang der heilshistorie (Enschede: Drukkerij Uitgeverij J. Boersma, 1973), pp. 178-182. Spelling en taalgebruik zijn licht gemoderniseerd en voor de leesbaarheid zijn tussenkopjes toegevoegd.

 




Persoonlijke gave

Vandaag aflevering 50 in de rubriek ‘Genade geneest’.

 


 

De Heilige Geest werd gegeven aan de kerk. We lezen in het Pinksterverhaal dat het gehele huis, waar de discipelen vergaderd waren, vervuld werd van het geluid als van een sterke windvlaag. En tevens wordt daar gezegd, dat het (nl. het verschijnsel van vurige tongen, die zich verdeelden) zich zette op een ieder van hen. Zij werden allen, gemeenschappelijk en ook ieder afzonderlijk, begenadigd met de gave van Gods Geest.

Vandaar dat elk gelovig lid van Gods kerk mag en kan belijden: ik geloof, dat Hij ook mij gegeven is. Wij belijden niet maar: er is een Heilige Geest, en Hij is in de gemeente gekomen, maar: ik heb Hem als Gave van God ontvangen, ook ik. Dat is Gods oneindige goedheid over elk kerklid. Dat is ook de zegen van het kerklidmaatschap. De Heere zendt Zijn Geest niet hier en daar, waar Zijn kinderen elk apart voor en op zichzelf leven. Maar als Hij Zijn Geest wil uitstorten, als de dag van het Pinksterfeest vervuld is, dan heeft Hij er voor gezorgd, dat de Zijnen bijeen zijn, en ieder krijgt de Heilige Geest, maar in gemeenschap met elkaar. Dat toon ons de zegen, maar ook de noodzakelijkheid van het lid-zijn van de kerk van Christus.

Velen echter, als hun de vraag wordt gesteld: ‘Hebt u de Heilige Geest?’, trekken met hun schouders. De vraag is: aanvaardt u Hem? Zegt u van harte met Gods volk: ik, ik geloof, ik geloof in de Heilige Geest?

Het antwoord op die vraag mag niet twijfelachtig zijn. Als u in Hem niet gelooft, Hem niet hebt, bent u niet veilig. Bent u op weg naar de dood. Want als wij Hem niet hebben als Leidsman, komen wij verkeerd uit. Wij kunnen nu eenmaal niet zelf de weg vinden en bepalen.

Daarom moet alle eigenwijsheid weg, volkomen weg. Wij hebben ons door Hem te laten leiden.

Door Hem, zoals Hij in het Woord Zich aanbiedt.

In het Woord. Want daarin spreekt Hij tot ons. Wij mogen de Heilige Geest niet met het Woord vereenzelvigen, maar ook tot geen prijs van het Woord scheiden. Het Woord is de Geest niet, maar in het Woord komt de Geest, het Woord is het instrument van de Geest. In het Woord horen wij Zijn stem. Door het Woord leidt Hij ons.

Dat zo de verhouding is tussen Woord en Geest, blijkt wel heel duidelijk uit de rede van Stefanus voor de Joodse raad. Als hij toch aan de raad heeft voorgehouden hoe de Joden steeds het woord van de profeten verworpen hebben, zegt hij plotseling: u wederstaat de Heilige Geest.

In en door het Woord is Hij bij ons.

Dat betekent dus ook, dat wij bij het Woord moeten leven. Niet maar bij een woord, maar bij het Woord. Er zijn altijd mensen geweest – en ze zijn er nog wel – die het willen hebben van een soort inwendig licht, die de Geest losmaken van het Woord. Ze verbeelden zich dat de Geest buiten het Woord om tot hen spreekt. Er zijn er ook die zich erop beroepen, dat een bepaalde uitspraak, uit Gods Woord, soms helemaal uit het verband gerukt, zo maar in hun hart opkwam, en die dan daarop vertrouwen. Men volgt dan niet de Leidsman, Die toch aan elk gelovig kerklid gegeven is, maar een hersenschim. En dat is misleidend en gevaarlijk.

Dat hij ook mij gegeven is. In en door de gave van Gods aan u bent u zeer bevoorrecht. Gebruikt die Gave dan goed. En dat doet u als u het Woord over u heerschappij laat oefenen. Als u voor het Woord buigt, als u u door het Woord laat aanspreken. Dan leidt de Geest u, ook u, naar het eeuwig zalig leven. Daar kunt u op aan.

 

 




Kruiswoorden (1)

Door: H. Plaggenmars

 

Voorafgaand aan het paasfeest gedenken wij het lijden en sterven van Christus, de Zoon van God.
In alle vier evangeliën treffen wij een vermelding  van de kruisiging. Een kleine opsomming daarvan:
– In Mattheüs, bijv. hoofdstuk 27:33-56
– In Marcus, bijv. hoofdstuk 15:21-44
– In Lucas, bijv. hoofdstuk 23:33-43
– In Johannes, bijv. hoofdstuk 19:17-30

Er zijn zeven zogenaamde kruiswoorden bekend. De kruiswoorden omvatten de woorden die vanaf het kruis door Christus gesproken zijn. Hij heeft vanaf het kruis de hoorders iets te zeggen. Openbaring zowel aan de wereld als aan de kerk, aldus ds. D.K. Wielenga.

Goed om met het oog op de bijzondere dagen rond Goede Vrijdag en Pasen kort stil te staan bij deze kruiswoorden.

 

Bijdrage in twee delen
De bijdrage over de kruiswoorden bestaat uit twee delen.  In het eerste deel wordt kort ingegaan op de omstandigheden of aanloop gevolgd door de eerste drie kruiswoorden. De overige kruiswoorden worden naar voren gehaald in de tweede bijdrage.

 

Aanloop
Vooraf iets over de achtgrond en de aanloop naar het moment van kruisigen.

De aanloop wordt gemarkeerd door de ‘gang’  van de Zoon van God van Gethsemané tot Golgotha.
Ook wel bekend als de zgn. Via Dolorosa, de lijdensweg.
Christus sprak al over Zijn kruisiging in de hof van Gethsemané. Een hof of tuin aan de voet van de olijfberg aan de noordoostzijde van Jeruzalem, Joh. 18:1.
Marcus getuigt hiervan in hoofdstuk 14 vers 41, daar lezen wij: “Zie, de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen van zondaars”.
Dit sprak Hij nog voor Zijn gevangenneming. Het verraad door Judas en Zijn gevangenneming wordt gevolgd door het verhoor onder Annas die Hem op zijn beurt gebonden had naar Kajafas de Hogepriester, Joh. 18:24. Verhoor bij de Hogepriester Kajafas en het Sanhedrin, Matth. 26:57. Door de vergadering van het Sanhedrin wordt Christus des doods schuldig bevonden, zie Matth. 26:66. Simon Petrus verloochent hem tot drie keer toe, Joh. 18:27.

Vervolgens wordt Hij in boeien overgeleverd aan Pontius Pilatus de Stadhouder, Matth. 27:1.
De menigte kiest voor de loslating van Barrabas en de kruisiging van Christus, Matth. 27:11-27. Pilatus wast vervolgens zijn handen in onschuld en geeft Hem over om gekruisigd te worden, Matth. 27:24.

Een gang van veroordeling tot vervloeking. Leest u maar eens Deut. 21:22: “want een gehangene is Gode een vloek”.  In aanloop naar de Kruisiging de stad uit en buiten de poort naar Golgotha, Hebr. 13:12.  Golgotha of beter hoofdschedelplaats is de plaats van de kruisiging. Een heuvel die zijn naam dankt aan zijn eigenaardige vorm, de vorm van een schedel.

 

Over de kruiswoorden
Zoals genoemd is het de bedoeling om kort stil te staan bij de kruiswoorden. Hij heeft zijn hoorders iets te zeggen en niemand is beter om de kruisgeheimen te openbaren dan de Kruiseling zelf. Immers, Hij openbaart Zich door Zijn Woord voor zover dat nodig is, artikel 2 NGB.
Het zijn zeven kruiswoorden waarvan de eerste drie kruiswoorden in het bijzonder betrekking hebben op anderen. Op zijn vervolgers, een medegekruisigde en omstanders.

 

Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen (Luc. 23: 34).
Lucas 23:34: “En Jezus zeide: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. En zij wierpen het lot om zijn klederen te verdelen”.

Het tijdstip van het eerste kruiswoord valt ongeveer samen met de kruisiging zelf.
Moet u zich indenken: op de dwarsbalk en vastgeklonken met nagels door de handpalmen met die verschrikkelijke pijn tot gevolg (KV pag. 262). Een moment van de pijn in al haar felheid, aldus Greijdanus. En juist op dat moment bidt Hij om de vergeving voor wie Hem dat aandeden.
Dat is opmerkelijk aan het eerste kruiswoord wat tot ons komt. Het begint met de aanhef: Vader of “Pater” (Gr.). Een aanhef waarmee Hij Zijn Vader aanroept in die tedere verhouding tot Hem. Als Zijn Zoon roept Hij de Vader aan; “Vader, vergeef hun”.
Tegelijk is het goed om de veroordeling, zoals deze beschreven wordt in Lucas 22:70 in ogenschouw te nemen. Daar lezen wij over deze veroordeling, aldus:
“En zij zeiden allen: Zijt Gij dan de Zoon van God? Hij zeide tot hen: Gij zegt zelf dat Ik het ben”.
En juist door deze bevestiging en erkenning dat Hij is de Zoon van God, is hij veroordeeld. Zelfs veroordeeld als “des doods schuldig”, Matth. 26.

En wat is na deze veroordeling dan het eerste kruiswoord? Vader!
Dus niet een zelfhandhaving van een lasteraar zoals dit denkelijk voor de Joden het geval is.
Maar de kerk hoort hier vandaag de volkomen trouw van de Zoon aan Zijn Vader en aan Diens wil. Juist door handhaving tegen alle aanklachten en vonnissen in spreekt Hij: Ik ben de Zoon van de Vader (Joh. 17)!
En Hij bidt om vergeving. Het hier gebruikte woord duidt meer op loslaten (Hebr. 6:1).
Het moet en moest zijn een vrijwillig lijden voor het doel waartoe Hij hier naar de wereld is gekomen. En Hij is tegelijk onschuldig. Hij bidt immers niet om de vergeving voor Zichzelf. Nee, Hij bidt voor de vergeving van Zijn vijanden. Hij vraagt om lankmoedigheid aan de hoogste Rechter, verteer hen niet in Uw toorn. Geef de tijd nog tot bekering en vergeving opdat zij zich werkelijk zouden bekeren en Jezus gaan erkennen als de Messias.

 

Voorwaar Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn (Luc. 23: 43)
Lucas 23:42-43: “En Hij zeide: “Jezus, gedenk mijner, wanneer Gij in uw Koninkrijk komt. En Hij zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, heden zult u met mij in het paradijs zijn”.

Onschuldig en toch veroordeeld. En tegelijk ook vernederd als één van de drie misdadigers (Joh. 19:18). Eenzelfde vonnis, daar wijst Hij één van de misdadigers ook op in vers  40: Vreest zelfs gij God niet, nu gij hetzelfde vonnis ontvangen hebt! Deze uitspraak is een reactie op de spot van de ene misdadiger in vers 39. Terwijl de andere misdadiger de Messias Gods wel gelovig aanneemt!
Wel, want dat betekent heel wat! En dan vooral die andere misdadiger, hier de Christus die als misdadiger wordt gehoond en bespot, toch gelovig aannemen. Aannemen als zijnde onschuldig en tegelijk als zijnde de Koning der koningen.

Het tweede kruiswoord is als een verhoring van deze geloofsuitspraak. Dit kruiswoord begint met ‘Amen’ of Voorwaar. Hij spreekt met zekerheid maar ook vanuit de volmacht van God, zie ook HC zondag 52.
Hij spreekt Amen en het paradijs breekt open voor de zondaar, voor deze moordenaar aldus ds. M.J.C. Blok. Ondanks dat Hijzelf is aangeklaagd spreekt Hij als rechter één van de andere misdadigers vrij in de naam van God. Met de woorden van Openbaring 3:7: Hij opent en niemand sluit, Hij sluit en niemand opent.
Hij beschikt over de hemelse schatten en heerlijkheden. Heden zult u met Mij in het paradijs zijn. Dat is verzoening met God, dat is vrede door het bloed van het Kruis. Zoals we dat ook lezen in Johannes 20: ‘wie Hij de zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden; wie Hij de zonden toerekent, die zijn ze toegerekend’.

 

Hij zeide tot Zijn moeder: ‘Vrouw zie uw Zoon’ en tot Zijn discipel: ‘Zie uw moeder’  (Joh. 19:27)
Johannes 19:26-27: “Toen dan Jezus zijn moeder zag en de discipel, die Hij liefhad, bij haar staande, zeide Hij tot Zijn moeder: Vrouw zie uw zoon. Daarna zeide Hij tot de discipel: Zie, uw moeder”.

Een menigte aan mensen stond bij het kruis. Een menigte, een volk. Dit lezen wij in Lucas 23:35 waar staat: “En het volk stond erbij en zag toe”.
En bij de beschrijving van het derde kruiswoord vermeldt Marcus in het bijzonder een groep van vele vrouwen, Marcus 15:41. En in het evangelie naar Johannes wordt bij het derde kruiswoord nadrukkelijk Zijn moeder samen met haar zusters genoemd, Johannes 19:25. Zo wordt bijvoorbeeld melding gemaakt van Maria de vrouw van Klopas en Salome de moeder van Johannes, vgl. Marcus 15:40. Niet alleen soldaten maar ook een volk, een menigte aan mensen en familie stonden erbij. En de spot en hoon was groot, Lucas 23:35!
En juist in dat lijden keert Hij zich niet van zijn omstanders af. Integendeel. Hij spreekt ze aan vanuit liefde en zorg. Bouma spreekt in zijn verklaring over een ‘roerende trek van kinderliefde bij de gekruisigde Heiland’. En tegelijkertijd wijst Hij ook in de richting van ambtsbediening boven kinderliefde.  Het kruiswoord begint met de aanspraak ‘vrouw’.  En zo stelt Hij de ambtsbediening bij het Kruis voorop en wordt de familieverhouding, de band op Johannes gelegd (vers 27).

 

Ogen gericht houden op de heilsbetekenis!
Het derde kruiswoord leert ons om de ogen gericht te blijven houden op de Christus der Schriften! Op de heilsbetekenis van het kruis. En ons niet te laten afleiden door de eenzijdige voorstelling van de menselijke kant. Zoals ook de aandacht voor de bloedband van  ‘zoon en moeder’. En tegelijk ook afzijdig te houden voor de aandacht aan de zgn. zwijgende moeder of mater dolorosa.
Nee, de bloedband is ondergeschikt aan de banden van de Heilige Geest (aldus ds. M.J.C. Blok).

Bij Goede Vrijdag gaan de gedachten terug naar het moment van de kruisiging.
Kruisiging, een ogenblik van groot lijden bij en door de Heiland der Schriften. En ondanks de felle pijn en lijden aan het Kruis getuigen die eerste kruiswoorden niet zozeer van treuren, gevoel, sentiment of klacht. Nee, integendeel. Zorgzaam en liefdevol gedacht Hij aan anderen, aan Zijn vervolgers, aan een gelovige misdadiger en aan Zijn moeder. Erkent dus HEM dus als de Christus der Schriften. Juist in de komende dagen.

Met Lucas 4:21, want: “Heden is deze Schrift in uw oren in vervulling gegaan” (HSV).

 

Bronnen
1. D.K. Wielenga, Het eerste kruiswoord,Rotterdam-c. 1973
2. M.J.C. Blok, Geopenbaarde Woord van Jezus Christus tot zijn moeder.
3.
S. Greijdanus, K. Verklaring der Heilige Schrift Lucas deel 2, Kampen vanaf p. 245
4. C. Bouma, K. Verklaring der Heilige Schrift naar Johannes deel 2, Kampen vanaf p. 178




Verbondsgeschiedenis: Kanaän afgezonderd voor Abram alleen (3, slot)

Door: B. Holwerda

 

Abram en Lot gaan uiteen (Genesis 13: 5-13, 18)
We mogen dit gedeelte niet losmaken uit het verband, waarin de Heilige Schrift het ons verhaalt. De Heere is in Genesis 12 een nieuwe periode in de heilsgeschiedenis begonnen, om te demonstreren, dat Hij alleen het leven verlost. Daartoe maakt Hij Abram volkomen eenzaam, opdat straks openbaar zou zijn, dat Abram het aardrijk beërft door het geloof alleen.

In dat verband nu wordt ons ook het bericht meegedeeld van de scheiding tussen Abram en Lot. We hebben dus ook hier te maken met een paragraaf uit de geschiedenis van Abram, en niet met een paragraaf uit de levensgeschiedenis van Lot. Natuurlijk zullen we ook over Lot moeten spreken; over zijn vleselijke daad. Als we maar goed begrijpen, dat Abram ook in Genesis 13 de hoofdfiguur is, en Lot ook hier op de tweede plaats staat.

Anders krijgen we moeite met de houding, die Abram hier aanneemt jegens Lot. Want we plegen in de regel veel kwaad te zeggen van Lots aardsgezindheid; en dat is ook niet helemaal ten onrechte. Maar we mogen toch niet uit het oog verliezen, dat Abram met het voorstel komt, om uiteen te gaan; dat Abram de scheiding forceert. En nu mag Abram nog zo edelmoedig zijn als het gaat over het “hoe” van de scheiding, een feit blijft, dat het “dat” van de scheiding is te wijten aan hem, en niet aan Lot. Heeft Abram geen schuld, als Lot straks koers zet in de richting van Sodom? Had Abram niet ten koste van alles de scheiding moeten verhinderen? Hij wil geen oorlog met Lot, en dat eert hem. Maar had hij ook niet moeten denken, niet vooral moeten denken aan de geweldige geestelijke gevaren, die voor Lot aan een uiteengaan noodwendig verbonden waren?

We vinden de oplossing van deze moeilijkheid niet, als we niet ernstig rekening houden met het verband. Wie het verband in rekening brengt, die ontdekt: niet Abram is het, die de scheiding forceert; maar Lot heeft haar noodwendig gemaakt.

Immers, Lot heeft Kanaän aan Abram betwist. En hij heeft daarin zich verzet tegen het genadig welbehagen van de Heere, dat Abram tot erfgenaam van Kanaän had bestemd.

 

Het erfrecht van Abram loopt gevaar
Toen Abram uit Haran toog, heeft hij zijn neef meegenomen. Hoogstwaarschijnlijk was Lot op zeer jeugdige leeftijd wees geworden, en is Abram als voogd opgetreden. En zo deelt dan Lot in al de zegeningen, die de Heere naar de belofte aan Abram schenkt. Als Lot dan straks groot is geworden, en zelfstandig, als hij ook zijn kudden heeft, dan dankt hij al die rijkdom aan de band met Abram. Maar dat had zijn consequenties voor Lot; hij mocht in Abrams zegen delen; maar in geen geval een poging doen, Abram die zegen te roven.

Juist daar ligt de zonde van Lot. Want als er moeilijkheden komen over gras en drinkwater, dan twisten de herders van Lot met die van Abram. En Lot roept zijn herders niet tot de orde. Het is dus geen ruzie tussen de herders, waarvoor Lot geen verantwoordelijkheid heeft. Neen, als Lot zijn herders laat begaan, als ze aan die van Abram het weide- en bronrecht betwisten, dan twist Lot zelf met Abram. Dan wil Lot rechten laten gelden op dat, wat God alleen aan Abram had toegezegd. In plaats van de gemeenschap met Abram vast te houden als een groot genadegoed, omdat hij daaraan alles dankte, gaat Lot in die herderstwist de gemeenschap met Abram verbreken; nu hij door Abram groot en sterk is geworden, wil hij eigenlijk Abram uit zijn erfland verdrijven.

Zo begrijpt ge wel, wat hier op het spel staat: het erfrecht van Abram loopt gevaar. In hoofdstuk 12 zijn het de Kanaänieten, die hem het erfrecht betwisten. Maar veel erger is het, als Lot Abram zijn erfland wil ontfutselen.

Dat is er nog in de geschiedenis der kerk. Er zijn alle eeuwen door vleselijke broeders in de kerk geweest, die om hun gemeenschap met de kerk zijn gezegend van de Heere. Maar als ze dan rijk zijn geworden, en de zegen hebben, dan werpen ze de kinderen van Abram uit, terwijl ze aan hun gemeenschap juist alles danken. Ik denk aan de strijd in onze kerken kort na de Reformatie. Er gaan velen mee, als de gelovigen met Rome breken. Bij de Reformatie is een heel deel, dat niet reformatorisch gelooft, maar puur humanistisch blijft. Ze delen in de zegen, die de strijd der gelovigen afwierp. Maar straks, in de dagen van Oldenbarnevelt, gaat dat humanistische element de gelovigen uitwerpen.

 

De belofte aan Abram geschonken
Als Abram dan ook ziet, dat Lot zich van hem innerlijk heeft losgemaakt, dan aanvaardt hij de scheiding, die Lot hem oplegde. Maar hij wil een scheiding in vrede. Hij van zijn kant gaat Lot niet uit Kanaän verdrijven, ofschoon hij weet, dat Lot van dit ogenblik af zijn deel in Kanaän heeft verspeeld. Dus is het geen lafheid, als hij aan Lot de eerste keus laat; geen zwakheid; het is de kracht van zijn geloof.

Zijn van God gegeven recht op Kanaän is betwist, door iemand nog wel, die daarvan het meest had geprofiteerd. Toch weigert hij zichzelf te handhaven met geweld. Omdat hij weet, dat God hem dit land zal doen beërven. Abram kan zachtmoedig zijn; schijnbaar wijken voor de pressie van Lot; want hij behoeft Kanaän niet door eigen kracht op zijn neef te veroveren.

Kanaän is land van de belofte; dus land, dat alleen Gods genade ons beërven doet; dat alleen in de weg van het geloof mag worden gezocht, en niet met de wapenen van het vlees.

 

Lot kiest ‘naar het vlees’
Lot heeft gekozen. Maar (zie boven) Lot had vergeten, dat God aan Abram de belofte had geschonken. Daarom laat Lot zich bij zijn keus niet leiden door de belofte. Nu kiest hij natuurlijk verkeerd! Nu Lot niets meer van de belofte weet, nu zal hij zijn keus ook puur-vleselijk bepalen, zonder enig geloof. (Daarmee is natuurlijk niet ontkend, dat Lot toch een “rechtvaardige” was; hij heeft bij deze keus echter volkomen “vleselijk”, ongelovig gehandeld.)

Lot heft zijn ogen op, en kiest de vlakte van Sodom. Daar wreekt zich al zijn ongeloof. Hij heeft Abram, niet in de eerste plaats als oudere of familielid, maar vooral als drager der belofte beledigd. Maar nu heeft hij zichzelf de weg afgesneden, om nog het land van de belofte te kiezen. Hij zet koers naar de grenzen. Het hart van Kanaän met zijn bergen, veracht hij; dat land is veel te afhankelijk van de regen; Sodom begeert hij; daar is de vruchtbaarheid door de natuur gegarandeerd.

Natuurlijk moest dit zo komen. Lot gunt eerst Abram de belofte, als hij het land maar krijgt. Even later heeft hij de keus tussen het van dauw en regen afhankelijke belofteland, en de natuurlijke vruchtbaarheid van Sodoms vlakte. Dan veracht hij niet alleen de drager, maar ook het land van de belofte reeds. Lot vraagt alleen nog, wat hij krijgt; kale bergen, of een weelderige vlakte; hij bekommert zich er niet om, hoe hij het krijgt: in de gunst Gods, of in Zijn toorn.

 

Het land voor Abram afgezonderd
Het resultaat van het conflict tussen Lot en Abram is dus, dat de Heere Lot vleselijk laat kiezen, zodat toch het land voor Abram wordt afgezonderd. De kerk verdedigde haar recht toch nimmer met de wapens van het vlees; haar vleselijke tegenstanders, zelfs die uit eigen kring, zullen door hun vleselijke keus vanzelf het land van de belofte ontruimen.

Lot komt in Sodom; Abram blijft in Kanaän. En hij behoudt zijn altaar, het altaar voor de Heere. De strijd was onverkwikkelijk; het onrecht, dat Lot hem aandeed, bitter; maar de Heere reserveerde toch Kanaän voor hem alleen; de Heere vervulde zijn belofte van verlossing, ondanks alle strijd van buiten én van binnen toch! Daarom bouwde hij ook na dit geschil een altaar voor de Heere, die hem zijn erfenis geven zou. Hij kon een altaar bouwen, omdat hij de dingen geestelijk taxeerde; en rijk was met kale bergen, als hij ze maar had in de gunst Gods en als hij er maar een altaar kon bouwen, voor de dienst van God.

“O, Heere, bij uw brandaltaren,
Waarop de vlam van ’t offer beeft,
Is ’t dat mijn ziel aanbiddend leeft,
En zalig mag uw heil ervaren”.[1]

 

[1] Willem de Mérode, xxx Psalmen; pag. 43 (Ps. 84).




Onze voorspraak bij de Vader

Vandaag aflevering 49 in de rubriek ‘Genade geneest’.

 


 

U kent ongetwijfeld allen wel de belijdenis van Christus’ kerk aangaande het nut van Zijn hemelvaart voor ons, als de kerk zegt dat Hij in de hemel voor het aangezicht van Zijn Vader onze Voorspreker (dat is advocaat of pleitbezorger) is. En troostvol belijdt de kerk in de Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. 26):

“Wij geloven dat wij geen toegang hebben tot God dan alleen door de enige Middelaar en Voorspraak Jezus Christus, de rechtvaardige. Hiertoe is hij mens geworden en heeft Hij de goddelijke en menselijke natuur verenigd, om ons mensen toegang te geven tot de goddelijke majesteit…. Want is niemand onder de schepselen in de hemel of op aarde die ons meer lieftheeft dan Jezus Christus…”

Indien wij een andere middelaar moesten zoeken… wie zouden wij kunnen vinden, die ons meer liefheeft dan Hij die Zijn leven voor ons gegeven heeft, zelfs toen wij zijn vijanden waren? En als wij iemand moesten zoeken die macht en aanzien heeft, wie is zo machtig een aanzienlijk als Hij die gezeten is aan de rechterhand van zijn Vader en die alle macht heeft in hemel en op aarde? En wie zal eerder verhoord worden dan de eigen zeer geliefde zoon van God?”

U moet maar eens rustig dat hele artikel voor uzelf nalezen. Dan zult u merken, dat de kerk hier niet alleen met kracht en grote Schriftuurlijke beslistheid afwijst de roomse heiligen- en engelenverering, maar ook uit de Schriften aanwijst, hoe rijk wij zijn, hoe rustig wij kunnen zijn, hoe vrijmoedig wij tot Gods troon mogen naderen, omdat wij deze Voorspraak bij de Vader hebben. Onze ouders, als we jong zijn, onze kinderen, als we oud zijn, onze man of vrouw, onze vrienden. Ook zij betreden vaak voor ons in hun voorbeden de weg naar “de troon van de genade”. En wij weten dat een oprecht gebed  van een rechtvaardige veel vermag. Maar zo lief heeft niemand ons: iemand kan voor wie hij liefheeft veel over hebben, de Heiland echter is voor ons de eeuwige verdoemenis ingegaan. En met een onvergelijkbare liefde ‘gewapend’ treedt Hij met Zijn voorbede voor ons in bij de Vader. Wat moet dat een vurig pleiten zijn!

Hij is machtig, Hij heeft alle macht ontvangen in hemel en op aarde. Hij kan en wil alles aanwenden tot het welzijn van Zijn volk. Hij beweegt bij wijze van spreken hemel en aarde om bij de Vader verhoring te vinden voor het door Hem met Zijn bloed gekochte volk, dat geen ogenblik zonder de gunst van de Vader durft te leven of gelukkig kan zijn.

Hij is Gods geliefde Zoon, in Wie God ál Zijn welbehagen heeft. Als Hij met Zijn bede, met Zijn pleitrede, voor de Vader treedt, als Hij onze zaak aan de Vader voorleeft, dan is het oor van de Vader gespitst, dan gaat het hart van de Vader open, dan vlamt het vuur van de liefde voor ons in het hart van de Vader op.

En zulk een advocaat is de onze.

Hebt u te worstelen met zonden? Valt u daarin steeds weer? (Ik vraag niet: leeft u er in? Of zocht u ze, of de verleiding daartoe?) Maar valt u erin en hebt u er leed over, weest verzekerd dat Hij uw bede om vergeving haastig van u overneemt en ze bij de Vader brengt, zodat u van de vergeving van uw zonden zeker kunt zijn.

Bent u ziek, bent u lijdend, bent u oud en hulpbehoevend, bent u eenzaam – en wat er ook maar meer te noemen is – omdat Hij daar bij de Vader is, vindt u altijd door Hem bij de Vader een luisterend oor en toegenegen hart. U zult nooit tevergeefs op Hem een beroep doen om uw zaak bij de Vader aanhangig te maken. Hij zuivert uw gebeden van al hun onvolkomenheden en besmettingen van de zonde en brengt ze als rein reukwerk voor de Vader.

En door Hem, om Zijnentwil, door Zijn voorbede, kunt u gelovig en vrijmoedig van de Vader zeggen: die getrouwe Heer hoort naar mijn stem, mijn smekingen, mijn klagen. Hij neigt Zijn oor, ’k roep tot Hem al mijn dagen. Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer.

Wat hebt u een heerlijke Heiland.

Maakt u getrouw en gelovig gebruik van Zijn middelaarswerk?

Dan hebt u een veilig leven.