Hervormingsdag

Voor de gereformeerde kerken is 31 oktober een belangrijke dag: de herdenking van de Reformatie, de bevrijding van de Roomse dwaalleer. In onderstaande ‘Kanttekening’ door P. Jongeling (Nederlands Dagblad, 30 oktober 1982) wordt hierop ingegaan.

 


 

Hervormingsdag
Binnenkort is het weer 31 oktober, Hervormingsdag. De datum waarop Maarten Luther in 1517 zijn 95 stellingen aanplakte aan de deur van de slotkapel te Wittenberg, wordt meestal beschouwd als de beslissende dag die de breuk bracht tussen Rome en de Reformatie.

‘k Heb al wel vaker geschreven dat die mening feitelijk onjuist is. Dat aanplakken van 95 stellingen, hoeveel rumoer er ook door ontstond in Europa, bracht de beslissende breuk (nog) niet.

Luther had ook helemaal geen plannen of zelfs maar gedachten in die richting. Hij meende te goeder trouw, dat hij een gehoorzame zoon van de moederkerk was en dat iedere oprechte rooms-katholiek het bij enig nadenken met hem eens zou zijn.

 

Luthers bekering
Een geweldig ding was er in zijn leven gebeurd. Hij had, na jarenlange worsteling, na aanhoudend gebed en Bijbelstudie, leren verstaan dat de zondaar wordt gerechtvaardigd, vrijgesproken van schuld, door het geloof alleen, en niet door goede werken, ook niet voor een deel.

Toen Luther dit begreep en daarop leerde vertrouwen, was het, naar hij zelf getuigde, alsof de poort van de hemel voor hem openging. Hij, de angstige zoeker, werd een gelukkig mens.

Luther was in 1513, na zijn promotie, een jaar tevoren, tot doctor in de theologie, benoemd tot hoogleraar in de Bijbelse theologie aan de universiteit te Erfurt.

In de toen volgende periode vond zijn hierboven vermelde bekering plaats, vermoedelijk omstreeks 1516.

Als geestelijke mocht hij ook de biecht afnemen. Hij had zelf veel biechtelingen. Maar hij kwam in het jaar 1517 tot de ontdekking, dat veel mensen gerust waren over hun ziel en zaligheid, omdat zij de vergeving van hun zonden voor geld gekocht hadden. Zij bezaten een aflaatbrief, ondertekend door paus Leo X persoonlijk, waarin die vrijspraak stond vermeld. Hun kon niets meer overkomen!

 

De aflaathandel
Leo X was volgens mensen die hem goed kenden, een geleerde en zeer charmante man. Hij begunstigde kunstenaars en geleerden en bewonderde de klassieke oudheid. De christelijk godsdienst interesseerde hem niet erg. Bekend is van hem de uitspraak, dat hij de mooie verhalen uit de Griekse mythologie ver stelde boven de zonderlinge joodse sagen uit de Bijbel.

Deze paus wilde graag een heel mooie, kostbare kerk in Rome bouwen, maar hij had veel meer schulden dan geld.

Dus maakte hij gebruik van een al eeuwelan in de kerk bestaande gewoonte: de aflaat.

De kerk van Rome leerde dat de priester iemand die berouwvol zijn zonden biechtte, kon vrijspreken van de eeuwige straf. Voor kwijtschelding van tijdelijke straffen moest echter eerst boete worden gedaan. Door goede werken konden die worden afgekocht. In de tijd van de kruistochten al sloop de gewoonte in, dat ook de betaling van een som geld voor een goed doel, (bijvoorbeeld het kopen van een remplaçant (plaatsvervanger) die in plaats van de geldgever een kruistocht maakte) voldoende was.

Heel dit systeem, dat dus al eeuwenlang bestond, hing samen met de leer van “de overtollige goede werken”: werken van heiligen en zaligen, die méér hadden gedaan dan voor hun eigen behoud nodig was. Over dat overschot beschikte de paus. Door het kopen van een aflaat, na een oprecht gemeende biecht, kon men een aandeel krijgen in die extra voorraad goede werken.

 

Schaamteloze zwendel
Van deze leer en praktijk maakte de paus gebruik om aan geld te komen. Hij belastte de dominicaan Tetzel, die de welbespraaktheid van een echte marktkoopman bezat, met de verkoop van aflaatbrieven. Tetzel trok in Duitsland door stad en dorp een deed uitstekende zaken, waar hij zelf ook goed aan verdiende. Om scholastische onderscheidingen van tijdelijke en eeuwige straffen enz. bekommerde hij zich niet. Kopen van een aflaat betekende vergeving van zonden. Men kon ook kopen voor een ander, een bloedverwant bijvoorbeeld, die al gestorven was en in het vagevuur zou zijn. “Zodra het geld in ’t kistje klinkt, het zieltje in de hemel springt”.

Het werd een schaamteloze zwendel. Leo X vond het best, als er maar geld binnen kwam. Er waren wel mensen die zich ergerden – in Saksen werd Tetzel zelfs niet toegelaten -, maar de clerus protesteerde niet, en de Saksen die een aflaat wilden kopen, wipten even over de grens om zo’n kostelijk papier in bezit te krijgen.

 

Luther in het strijdperk
Luther, die zelf de vrijspraak niet uit de werken, maar uit vrije genade, door het geloof had leren kennen, en wiens hele leven daardoor was veranderd, vond deze aflaatzwendel verschrikkelijk. Hij wilde er een discussie over op gang brengen en schreef daartoe stellingen op papier. Maar toen hij eenmaal begon te formuleren, kwam er méér los, want sinds zijn bekering had hij veel nagedacht en bij begreep ook wel, dat die aflaathandel niet op zichzelf stond, maar een symptoom was van veel meer dat was scheefgegroeid.

Ziehier een paar van de (genummerde) stellingen:

  1. Allen zullen met hun leermeesters voor eeuwig verdoemd worden, die geloven dat zij door aflaatbrieven zeker zijn van hun zaligheid.
  2. Ieder christen, die waarlijk berouw heeft, komt volkomen vergeving van straf toe, ook zonder aflaatbrief.
  3. Men moet de christen leren, dat als de paus de afpersingen van de aflaatpredikers kende, hij liever de St. Pieterskerk tot as zag verbranden, dan dat ze zou worden gebouwd van de huid, het vlees en de beenderen van zijn schapen.
  4. De ware schat van de Kerk is het heilig Evangelie van de ere en de genade Gods.
  5. De christen moeten worden aangespoord Christus, hun Hoofd te volgen door velerlei pijn, dood en hel heen.
  6. En laat hen zo vertrouwen de hemel binnen te gaan, veel meer door vele verdrukkingen dan door de zorgeloosheid van een (valse) vrede.

 

Ongedachte gevolgen
De stellingen waren bedoeld als disputeerpunten tussen Luther en andere theologen, maar er gloeide iets in dat ook niet-theologen, ook eenvoudigen, ten sterkste aanspraak.

Het duurde maar even of de stellingen waren gedrukt en werden in heel Europa verspreid. Velen betuigden hen bijval.

Paus Leo X maakte zich eerst niet druk. Hij noemde Luther ‘een dronken Duitser, die wel van gedachten zal veranderen als hij zijn roes zal hebben uitgeslapen’.

Luther van zijn kant dacht niet aan een breuk met de paus of met de pauselijke kerk. Hij meende nog steeds dat in hoofdzaak misverstanden verhinderen dat allerlei kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders zijn toch oer-bijbelse stellingen niet bijvielen.

Nog in 1518 schreef hij een deemoedige brief aan de paus, waarin het volgende stond:

“Ik betuig voor God en al Zijn schepselen dat ik nimmer van plan ben geweest, noch op het ogenblik van zins ben, de Roomse kerk en de macht van uw heiligheid op enige wijze aan te tasten of met enige list schade te berokkenen. Ja ik verzeker vrijmoedig dat de macht der kerk boven alles gaat, en niets onder de hemel of op aarde hoger gesteld mag worden, uitgenomen Jezus Christus, de Heer over alles.”

Luther was volkomen oprecht toen hij dit schreef. Maar hij maakte in zijn woorden één duidelijk evangelisch voorbehoud: “Uitgenomen Jezus Christus, de Heer oer alles”. Rome daarentegen leert dat Jezus Christus spreekt en regeert dóór Zijn plaatsvervanger, de paus.

Paus Leo X heeft, toen de zaak veel grotere omvang aannam dan hij verwachtte, geprobeerd Luther te paaien. In 1519 bood hij hem een aartsbisdom en een kardinaalshoed aan, mits hij beloofde te zwijgen. Maar Luther zocht geen aards voordeel, en zwijgen kon hij niet, nu allerlei vooraanstaande leden van de clerus zijn stellingen scherp aanvielen. Het kwam tot een hele reeks van polemieken en twistgesprekken met vooraanstaande scholastieke theologen.

Deze disputen met scherpzinnige tegenstanders noopten Luther, die niet kòn en mócht herroepen, de consequenties te trekken uit zijn stellingen. In zoverre waren ze uiterst nuttig.

 

De banbul
Toen kwam tenslotte paus Leo X in het geweer. Hij liet door een commissie een banbul opstellen, die op 15 juni 1520 in Rome werd gepubliceerd. Daarin werden 41 ‘ketterijen’ van Luther veroordeeld. Zijn geschriften moesten worden verbrand. Zelf kreeg hij zestig dagen de tijd om te herroepen.

De maat was vol. Eindelijk begreep Luther dat geen verzoening met de paus en de kerk van Rome mogelijk was, als hij aan het Evangelie van Christus wilde vasthouden.

Op 10 december 1520 verbrande hij te Wittenberg de banbul, samen met het kanonieke wetboek van de Roomse kerk, met de woorden: “Omdat gij de Heilige des Heren bedroefd hebt, vertere u het eeuwige vuur”. Die woorden “de Heilige des Heren” sloegen op de Christus, de Koning der Kerk.

Toen Luther dit deed, zogen zijn daarbij aanwezige studenten in het Latijn psalm 130:

Als u ons overtreden, / o Heer, blijft gadeslaan
de ongerechtigheden – / Heer, wie zal dan bestaan?
Maar nee, daar is vergeving / bij U altijd geweest,
opdat U in ons leven / eerbiedig wordt gevreesd.

 

Danken en bidden
Zo is het begonnen: niet in overmoed, maar in diepe ootmoed in het besef van eigen mede-schuldig staan aan het diepe verval.

De daad van 10 december 1520, toen Luther brak met de kerkelijk hiërarchie, was het eigenlijke moment van de kerkhervorming. Maar de gebeurtenis van 31 oktober 1517 was het onmisbare en rijk gezegende voorspel.

Daarom willen ook wij dankbaar gedenken. En, ziende hoe vandaag de dwaling om zich heen grijpt, ook in kerken die eens golden als een bolwerk van orthodoxie, en hoe vele gelovigen dit nog nauwelijks beseffen en niet tot beslissende daden komen, willen wij het gebed verdubbelen: “Breng Heer, al Uw gevangen weder!”

Want de God van Maarten Luther leeft, en Hij is een hoorder van het gebed.

 

 

 

 

 

 

 




Geloofsrust

Vandaag aflevering 24 in de rubriek ‘Genade geneest’.

 


 

Geloofsrust is een heerlijk en begeerlijk goed. Vooral in onze dagen, nu er zoveel op losse schroeven staat.

Wie de geloofstaal van de apostel Paulus kan naspreken: ik ben verzekerd, dat niets mij kan scheiden van de liefde van God in Jezus Christus onze Heere, wie dat kan zeggen, is een gelukkig, begenadigd en benijdenswaardig mens. Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Wie, zo vraagt de apostel, zal beschuldiging in brengen tegen de uitverkorenen van God? God is het, die rechtvaardigt, wie is het dan die verdoemt? En dan noemt de apostel enkele dingen, waarmee mensen en duivelen proberen de gelovigen van Christus af te trekken: verdrukking omwille van het geloof, vervolging omdat wij vasthouden aan Christus alleen, honger en naaktheid, gebrek aan het nodige voedsel en de nodige kledij, gevaar of zwaard, de dood die ons grijpt. Waarlijk geen dingen, waarmee wij de spot zouden mogen drijven.

Maar door de liefde van Christus worden wij gesterkt en bewaard. Dat de gelovigen op bange dagen moeten rekenen, leert de apostel als hij het Schriftwoord aanhaalt: om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood, wij zijn geacht als schapen ter slachting. En hoe zullen de gelovigen onder dit alles zijn? Zullen zij in hun angst en omringd door tegenspoed bezwijken? Dan de wereld maar wat toegeven? Hier wat en daar wat afdoen van de eis van Gods Woord, van de rijkdom van het éne ware Evangelie van Jezus Christus? Zullen ze het Woord van God door de omstandigheden laten verkleinen en beperken in zijn eis? Dit gebeurde helaas steeds weer en gebeurt gedurig en wij lopen altijd gevaar, terwille van rust en gemak zo te doen.

Of zullen we het rustig in Gods hand geven? Ja, dan wordt het hart echt rustig. Als wij op het Woord de hand leggen, aan de belofte vasthouden, op de Heere vertrouwen.

Immers, alle angst – hoe menselijk en begrijpelijk – is toch totaal overbodig. Moedigheid op de wegen in de strijd van het geloof wordt niet beschaamd. Want wij mogen toch met Paulus getuigen, dat wij overwinnaars zijn, ja, meer dan overwinnaars. Omdat wij verzekerd zijn van de liefde Gods.

Het is wel voorstelbaar, dat het hart wel eens bewogen wordt door allerlei levensomstandigheden en dat het dan wel eens kan stormen daarbinnen. Als het ons tegen zit. Als er droefheid komt. Als de dood een man of vrouw wegneemt, aan wie wij door hartelijke liefde verbonden waren. Als we misschien maanden of zelfs jaren aan het ziekbed gebonden zijn. Of nog zoveel meer. Een ieder voelt zijn eigen smart het meest en het pijnlijkst. We moeten niet licht denken en praten over verdriet, de smart, die onze broeders en zuster treffen. Dat gebeurt helaas nog weleens. Totdat men zelf in zulke omstandigheden komt.

Maar – laten we dit nooit vergeten – rust in alle dingen is er door het geloof. De Heere zegt ons zulke heerlijke dingen toe. Voor de toekomst, ja, maar ook voor het heden. Hij schenkt ons Zijn gemeenschap. Hij vergeeft ons onze zonden. Hij geeft tot dragen kracht.

Hij geeft zoveel. En Hij stelt nooit teleur. Als wij maar ons aan Hem toevertrouwen in alle wederwaardigheden. Dan vindt het hart rust. Rust, omdat we geloven in Hem, die door Christus onze Vader geworden is. En er is op aarde geen vader, die bij Hem, en geen vaderliefde, die bij Zijn liefde kan worden vergeleken. En ook als ons leven zwaar is, is het een troost, dat Hij het doet, Hij, onze Vader, Hij in Zijn liefde.

Geloofsrust. Dan kunnen wij zeggen met de psalmdichter: Waarlijk, mijn ziel keert zich stil tot God. Van Hem is mijn heil.

 




Nooit ledig

Vandaag aflevering 23 in de rubriek ‘Genade geneest’.

 


 

Wij zijn ervan overtuigd, dat het Woord van de Heere nooit ledig wederkeert. Het doet, ja, inderdaad, het doet al wat de Heere behaagt.

Waar en als dat Woord in getrouwheid wordt gebracht, dat volle, door mensen niet verminkte Woord met al zijn beloften en eisen, met zijn bemoedigingen en met zijn vermaningen, daar zijn de krachten van het Koninkrijk van de hemelen. Maar hoe zullen wij, als wij dat Woord en de prediking daarvan in het midden der gemeente of via internet horen, hoe zullen wij die krachten van het Koninkrijk van de hemelen ervaren?

Vernietigend? Verdoemend? Of hartvernieuwend, verbrijzelend, bekerend? Beide kan, zowel het een als het ander.

Vraagt u dat maar eens af, u die vóór uw ziekte of ouderdom jarenlang misschien het Woord gehoord hebt, of die het nog min of meer geregeld hoort, hoe u dat Woord ontvangt. Met de begeerte om u onder het Woord te buigen, u daardoor te laten leiden tot bekering en geloof, u daardoor aan uw zonden te laten ontdekken, en uw hele leven daarnaar te schikken en te regelen? Dat zou voor u fijn zijn en zeer aangenaam voor de Heere, Die immers geen lust heeft aan de dood, de ondergang van de zondaar, maar, juist hierin, dat de zondaar zich bekeert en leeft en voor tijd en eeuwigheid gelukkig is.

Of hoort u het Woord misschien met het hardnekkig, misschien ook een onbewust voornemen om in elk geval u tegen dat Woord te handhaven, uw eigen troon te laten staan, van uw voetstuk niet af te stappen?

O het is zeker niet gemakkelijk om eigen geliefde ideeën en gekoesterde idealen opzij te zetten. Om, als wij ons eenmaal in een standpunt vastgebeten hebben, dat te verlaten. Om onze voornemens te laten varen, waarvan wij misschien zoveel verwacht hadden. Om als wij iets willen –  dat bereidvaardig op te geven.

Maar, als dan het Woord van de Heere komt, dat is, als de HEERE Heere door het Woord tot u komt, als de Heere Jezus Christus in het gewaad van het Woord u verschijnt en Zich u aanprijst als het allerhoogst en eeuwig Goed, als de Heilige Geest in het Woord u aanspreekt, wat dan?

Ja, wat dan? Wat doet u er mee? Er naar horen of het laten voor wat het is? U onderwerpen of u schrap zetten? U daardoor laten leiden of er tegen in gaan? U bekeren of u verharden? U er onder buigen of luchthartig er u van af maken: och, het zal zo’n vaart niet lopen, het zal wel meevallen.

Weest ervan verzekerd, Gods Woord keert nooit ledig, ijdel, zonder gevolgen tot Hem terug.

Als het Woord geen bekering werkt, dan werkt het verhardend. Er wordt wel eens gezegd: het doet mij niets, het zegt mij niets, ik blijf er koud onder. Dat is echter gruwelijk zelfbedrog. Het zegt wel iets, het doet ook wel iets, het spreekt vrij of het veroordeelt, het trekt tot de Heiland of het verhardt ons.

Nee, lezers, van het Woord bent u nooit af. U kunt er zich niet van afmaken. Omdat het Woord zich niet van u afmaakt. Het laat, eenmaal tot u gesproken, u nooit meer los. De Heere heeft eens gezegd tot de profeet Ezechiël: Als Mijn volk weigert zich voor mij te buigen en zich te bekeren, wel, zij zullen weten dat er een profeet in hun midden is geweest is. Dat dus het Woord er was. En het zal hun worden toegerekend. Een ieder die het Woord gehoord heeft, zal moeten erkennen: zo, zoals het Woord het heeft gezegd, zo was het en zo is het. Dat Woord had en heeft gelijk. Altijd.

Nee, het keert nooit ledig tot de Heere terug.

En wat zal het ontzettend zijn, tegen het Woord zich te hebben verhard. En wat zal het eeuwig zalig zijn, voor het Woord te zijn gezwicht, het in geloof te hebben aanvaard, ons ter wille daarvan te hebben verloochend.

Nee, nooit ledig.




De Westminster Standards – voluit gereformeerd? (2)

Door: M.R. Vermeer

 

In het voorgaande artikel werd de aandacht gevestigd op de discussie over de Westminster Standards binnen De Gereformeerde Kerken (hersteld) en daarnaast een korte inleiding gegeven op het presbyterianisme en de Westminster Standards. In dit artikel gaan we verder met de vraag die ons bezighoudt: Waarom waren de Westminster Standards in het verleden geen verhindering om te komen tot een zusterkerkrelatie met een presbyteriaanse kerk?

 

Puritanisme en Nadere Reformatie
In het voorgaande artikel werd er reeds op gewezen dat in het Engeland van de 16e en de 17e eeuw een grote groep gelovigen streefde naar afschaffing van Roomse vormen en de Anglicaanse kerk van binnenuit wilde reformeren. Voor deze groep gelovigen werd de benaming ‘Puriteinen’ gebruikt. Het Puritanisme was een brede beweging, met diverse richtingen en over een lang tijdspad. Leerstellig zijn er soms grote verschillen, bijvoorbeeld met betrekking tot de doopleer, waarin de baptist John Bunyan (1628-1688) moet worden onderscheiden van een Puriteinse tijdgenoot zoals John Owen (1616-1683). Als gemene deler van het Puritanisme geldt echter de aandacht voor persoonlijke vroomheid en heiligheid.

Een Nederlandse beweging die gedeeltelijk parallel liep aan het Puritanisme is de Nadere Reformatie. Waarom wordt deze beweging de Nadere Reformatie genoemd? Omdat na de reformatie van de leer ook het leven onder de heerschappij van Gods Woord moest worden gesteld. Met de getalsmatige groei van de kerk was er niet altijd sprake van een groei in levensheiliging. In het algemeen wordt Willem Teellinck (1579-1629) als vader van deze beweging gezien en het einde gesteld bij Alexander Comrie (1706-1774) en Theodorus van der Groe (1705-1784). Een bekende uitspraak is: ‘Van der Groe deed het hekje toe’, ofwel, hij was de ‘hekkensluiter’ van de Nadere Reformatie – sommige zogenaamde ‘thuislezers’ (mensen die niet naar een kerk gaan, maar thuis een preek van veelal een ‘oudvader’ lezen) zien hem tot op de dag van vandaag als de laatste ‘getrouwe’ predikant! Theologische werken uit de Nadere Reformatie zijn nog altijd geliefd in reformatorische (bevindelijke) kerken en groepen.

De Westminster Standards zijn ontstaan tegen de achtergrond en onder invloed van het puritanisme. Het is dan ook geen wonder dat de Westminster Standards in het verwante theologische klimaat van de Nadere Reformatie als ‘gereformeerd’ zijn aanvaard. Het is goed om dit in het oog te houden bij het nagaan van de kerkhistorie inzake de aanvaarding van de Westminster Standards.

 

De afgescheidenen en hun Schotse contacten
In het spoor van Reformatie en Nadere Reformatie kwam het in 1834 tot afscheiding van de Nederlandse Hervormde Kerk. De afgescheidenen hadden vrij snel contacten met het buitenland, vooral via predikanten die waren beïnvloed door het Réveil (een internationale opwekkingsbeweging als reactie op het modernisme, in de eerste helft van de 19e eeuw). Voor ons onderwerp zijn vooral de contacten met Schotse kerken interessant, die immers de Westminster Standards als geloofsbelijdenis hebben. [1]

In het Schotland van de 18e en 19e eeuw waren meerdere afscheidingen van de staatskerk tot stand gekomen, met als achtergrond veelal een afwijkend standpunt over de verhouding van kerk en staat. In zijn bekende boek Het wonder van de 19e eeuw wijst A.H. Algra erop dat de Schotten zelf zeggen: ‘Als ergens één MacLeod woont, dan is er één presbyteriaanse kerk; wonen er zes MacLeods, dan zijn er ook zes presbyteriaanse kerken’![2]

De afgescheidenen voelden zich verwant met bepaalde Schotse kerken, die immers ook waren ontstaan vanwege staatsinmenging in kerkzaken. De Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk (destijds de naam van ‘onze’ kerken) had het meest intensief contact met de United Presbyterian Church (een kerk die in 1847 ontstond uit een samenvoeging van twee eerder afgescheiden kerken) en daarnaast ook met de Free Church of Scotland (die in 1843 ontstond door de Disruption, een afscheiding van de staatskerk).[3]

 

Helenius de Cock over de United Presbyterian Church
We willen een enkel aspect van het contact met de United Presbyterian Church eens langsgaan. Hoe grondig is deze buitenlandse kerk naar Schrift en belijdenis beoordeeld?

De bekende afgescheiden predikant Helenius de Cock (1824-1994, zoon van Hendrik de Cock, de ‘vader’ van de Afscheiding) schreef in 1860 een boek met als titel De Vereenigde Presbyteriaansche Kerk van Schotland en hare betrekking tot de Chr. Afg. Geref. Kerk van Nederland. [4] In dit boekje wordt een positief beeld geschetst van de United Presbyterian Church en onder meer een vertaling geboden van de grondslag waarop deze kerk in 1847 tot stand kwam (na vereniging van de Relief Church en de United Secession Church).

Het is opmerkelijk dat in de grondslag van deze kerk gesproken wordt over (zouden wij zeggen) de ‘binding aan de belijdenis’ en het ‘open avondmaal’, twee verassend actuele thema’s!

De United Presbyterian Church was gebonden aan de Westminster Standards, waarover werd gezegd dat de belijdenissen “uitdrukkingen zijn van de zin, waarin wij de Schrift verstaan; met het voorbehoud, dat wij in deze geschriften niets goedkeuren, hetwelk dwingende of onverdraagzame beginselen in de godsdienst leert, of verondersteld mag worden, te leren”.[5] We vragen ons af, of hiermee niet tekort wordt gedaan aan de plaats van de belijdenis in de kerk. Het uitspreken dat de belijdenis een ‘uitdrukking is van de zin, waarin wij de Schrift verstaan’ (United Presbyterian Church) is toch anders dan dat de belijdenis ‘in alles met Gods Woord overeenkomt’ (Christelijk Afgescheiden).[6] Is de belijdenis onze interpretatie van de Schrift óf is zij wat de Schrift werkelijk leert? Opmerkelijk is ook het ‘voorbehoud’ op het gezag van de belijdenis: de belijdenis werd aanvaard, behalve eventuele ‘dwingende of onverdraagzame beginselen’ daarin. Hiermee wilde de United Presbyterian Church blijkbaar een bepaalde interpretatie van de Westminster Standards vastleggen, namelijk dat staat en kerk gescheiden zijn, maar waarom is dan niet de belijdenis aangepast?[7][8]

Wat het avondmaal betreft kwamen de Relief Church en de United Secession Church bij de vereniging overeen dat kerken en dienaren vrij mochten zijn om tot het avondmaal toe te laten “personen, in het bijzonder over wiens christelijk karakter voldoende duidelijkheid is verkregen, hoewel behorende tot andere religieuze denominaties”.[9] Met andere woorden: ook leden van andere kerken konden aan het avondmaal, ofwel, een zogeheten ‘open avondmaal’! Het was met name de Relief Church die bekendstond om haar “nadruk op evangelisatie en beleid om leden van andere kerken toe te laten tot het heilig avondmaal.”[10]

In de United Presbyterian Church en de Free Church kwamen spoedig dwalingen openbaar, zoals de auteur van een boekje over de Schotse kerkgeschiedenis schrijft: “In het licht van de gebeurtenissen mag de vraag gesteld worden, of de gereformeerde voorvaderen (H. de Cock, A. Brummelkamp, MV) de geestelijke situatie van zowel de Free Church als van de U.P.C. (United Presbyterian Church, MV) en ook de op gang zijnde theologische ontwikkelingen binnen deze kerken wel juist getaxeerd hebben.”[11] Wij menen dat, gelet op de grondslag van de United Presbyterian Church, bepaalde dwalingen in de kiem reeds aanwezig waren bij haar ontstaan in 1847.

 

Contactoefening na Afscheiding en Doleantie
De contactoefening met de United Presbyterian Church is slechts één voorbeeld van een vrij  ‘gemakkelijke’ aanvaarding van buitenlandse kerken, een houding die gangbaar lijkt te zijn geweest in de kerken van Afscheiding en Doleantie. Een zogenaamde ‘dubbele correspondentie’ (relaties met meerdere kerken in hetzelfde land) was eerder regel dan uitzondering. Buitenlandse kerken werden soms te weinig getoetst op de kenmerken van de ware kerk. De Westminster Standards zijn nooit aan een kritisch onderzoek onderworpen, integendeel, de synode van 1891 overwoog zijdelings bij een besluit dat de Westminster Confessie “volstrekt geen hinderpaal is” voor contactoefening![12]

We moeten niet vergeten dat de 19e eeuw een andere tijd was, met andere fronten. We veroordelen onze voorgangers in het geloof (naar Hebr. 13:7) niet, maar dienen ons wel te realiseren dat er in de beginjaren van de Afscheiding veel interne strijd en moeite was en zelfs veel onkerkelijke ideeën leefden; en dat later Kuyper opkwam met zijn pluriformiteitsleer inzake de kerk. Ook geldt dat pas in de tweede helft van de 20e eeuw geografische en culturele afstanden steeds kleiner zijn geworden door moderne vervoersmiddelen, globalisering etc., waardoor we steeds beter op de hoogte kunnen zijn van de daadwerkelijke situatie in een buitenlandse kerk. Vooral geldt ook dat wij mogen leven na de Vrijmaking van 1944, waarin onze verblinde ogen zijn geopend voor de Schriftuurlijke rijkdom van verbond en kerk.

 

Terug naar de Schrift
Op de synode van Groningen 2014-2015 is door verscheidende synodeleden terugverwezen naar de ‘geschiedenis van contactoefening’ met presbyteriaanse kerken, met als teneur: ‘Nog nooit zijn de Westminster Standards een verhindering geweest voor contactoefening’. Nee inderdaad, maar ze zijn ook nooit goed onderzocht, in ieder geval niet in de 19e eeuw!

Laten we zo de kerkgeschiedenis niet als dwangbuis hanteren, maar juist daarvan leren. Of kunnen we ook gerust relaties aangaan met meerdere kerken in één land, of met kerken die een ‘open avondmaal’ hebben, omdat de kerken in de 19e eeuw dat deden? Nee toch zeker? Laten we telkens weer teruggaan naar de Schrift, in het spoor van de gereformeerde ‘vaderen’, op het smalle spoor van de ware katholiciteit.

In het volgende artikel hopen we in te gaan op de Westminster Standards met betrekking tot de Vrijmaking van 1944.

 

[1] Voor dit artikel is gebruik gemaakt van H. van Veen, ‘’Blikken… op verre van ons verwijderde oorden’. De kerken van de Vereniging en haar buitenlandse contacten’, in: D. Deddens en M. te Velde (red.), Vereniging in wederkeer. Opstellen over de Vereniging van 1892 (Barneveld: De Vuurbaak, 1992), pp. 121-145.

[2] A.H. Algra, Het wonder van de 19e eeuw. Van vrije kerken en kleine luyden (Franeker: T. Wever, 1965), p. 176.

[3] Voor een handzaam overzicht van de Schotse kerkhistorie, zie https://en.wikipedia.org/wiki/United_Presbyterian_Church_(Scotland)#/media/File:Reformed_Scots_Church_Denominations.svg (geraadpleegd 6-10-2018).

[4] H. de Cock, De Vereenigde Presbyteriaansche Kerk van Schotland en hare betrekking tot de Chr. Afg. Geref. Kerk van Nederland (Kampen: S. van Velzen, 1860), url: https://books.google.nl/books?id=STPemgEACAAJ&hl=nl&source=gbs_navlinks_s.

[5] Voor een vertaling in (oud) Nederlands, zie H. de Cock, op. cit., pp. 15-16. De originele Engelstalige tekst is opgenomen in The United Presbyterian Magazine, vol. I (1847), p. 257, url: https://play.google.com/store/books/details?id=OxAEAAAAQAAJ&rdid=book-OxAEAAAAQAAJ&rdot=1.

[6] Voor de binding aan de belijdenis onder de Afgescheidenen, zie Acta GS Amsterdam 1936, art. 4, url:  http://kerkrecht.nl/sites/default/files/ActaCAGK1836.pdf.

[7] Deze kerk was dus een aanhanger van het zogenaamde Voluntarisme, wat inhoudt dat gelovigen uit vrije wil  (Latijn: voluntas = wil) samenkomen, zonder inmenging van de overheid. De tegenhanger hiervan is het Establishment principe zoals vastgelegd in de Westminster Confessie hoofdstuk 23, artikel 3: “Toch heeft de overheid de bevoegdheid en plicht om er zorg voor te dragen dat de eenheid en de vrede in de kerk in stand wordt gehouden, dat de waarheid van God zuiver en volledig wordt bewaard en allerlei godslastering en ketterijen worden bedwongen…” etc. (vertaling Tanis-Baars).

[8] Het is opmerkelijk dat in de 19e eeuw de Free Church (ontstaan uit de Disruption van 1834) in haar door de General Assembly (een soort synode) van 1846 vastgestelde ondertekeningsformulier voor ouderlingen en diakenen instemming ermee vereiste dat “de leer (van de Westminster Standards) de ware leer is”. Daarnaast verklaarde zij dat de Westminster Standards geen ‘intolerantie of vervolging’ voorstaan “wanneer zij eerlijk worden uitgelegd”. Een meer zuivere omgang met de belijdenis dus dan de United Presbyterian Church. Zie de Acts General Assembly 1846, art. 12, url: https://books.google.nl/books?id=2wZKAQAAMAAJ&printsec=frontcover&hl=nl&source=gbs_ge_summary_r&cad=0#v=onepage&q&f=false.

[9] H. de Cock, op. cit., pp. 15-16.

[10] M. Lynch (ed.), The Oxford Companion to Scottish History (Oxford: Oxford University Press, 2001), p. 84.

[11] Gn. Werner, De Schotse Kerkgeschiedenis (Barneveld: De Vuurbaak, 1991), p. 85.

[12] Handelingen 1891, art. 124, geciteerd via H. van Veen, op. cit., p. 141.




Mensenkind

Vandaag aflevering 22 in de rubriek ‘Genade geneest’.

 


 

In het boek Ezechiël lezen we meerdere keren dat de Heere Zijn profeet aanspreekt als ‘mensenkind’. Niet minder, als ik het wel heb, dan 87 keer gebruikt de Heere deze aanspraak.

De Heere zal daardoor willen wijzen op zijn kleinheid, geringheid, onmacht. Hij zal zijn taak niet kunnen verrichten in eigen kracht, door eigen wijsheid. Wanneer hij op zich zelf ziet, is hij zwak en dwaas. Als hij naar eigen mening te werk gaat, zal hij zijn zaak verkeerd uitrichten, zijn opdracht verkeerd volvoeren. Dan zal hij misschien op al te zachte wijze gaan spreken tegen de zonden van het volk, en als een zachte heelmeester stinkende wonden maken.

Hij is maar een mens, als alle andere mensen, niet anders en niet beter dan zij, tot wie hij spreken moet. Dat moet hem bewaren voor hooggevoelendheid en laatdunkendheid, als hij het volk de oordelen van de Heere moet aanzeggen.

Mensenkind, een benaming, waardoor ieder die in en met het Woord Gods te arbeiden heeft en dat Woord moet bedienen, zich heeft te laten onderrichten, om in de rechte ootmoed de boodschap van de Heere, ook als die veroordelend en striemend is, aan de mensen over te brengen.

Mensenkind. Ja, Ezechiël is maar zwak in zichzelf, zoals elke dienaar van het Woord, al heeft de Heere hem ook met zo grote gave gesierd en toegerust. Doch hij staat in dienst van de Heere en daarom is hij toch sterk.

Daarom heeft toch zijn woord gezag, de kracht van de in alle ootmoed gebrachte prediking, die kracht is deze, dat hij een knecht van de Heere is. Dat God door nietige mensen Zijn grootheid, door dwaze mensen Zijn wijsheid openbaren en verkondigen wil.

Zou dat niet anders gekund hebben? Dat is de vraag niet. Het heeft Hem in Zijn wijsheid behaagd om op deze wijze en langs deze weg en door dit middel Zijn Woord aan Zijn volk over te brengen. Om door de dwaasheid van de prediking zalig te maken, die geloven.

Als u in de gelegenheid bent – en dus onder de verplichting ligt – om ’s zondags naar de kerk te gaan, of voor de telefoon of naar de bandrecorder luistert, als u huisbezoek ontvangt, of als aan u ziekenbezoek wordt gebracht, ja, dan ziet en hoort u een mensenkind, een heel gewoon mens, maar die mens werd tot u gezonden door de God van het Verbond, in hem treedt uw Heiland op u toe, uit zijn mond – als hij trouw is – spreekt vertroostend en vermanend, bemoedigend en waarschuwend, de Heilige Geest u aan.

En dat is ook Gods grootheid, dat door zulk een mensenkind, in zwakheid, dwaasheid, en zondigheid aan u gelijk, Zijn Woord wordt gebracht, Zijn Woord. Dat Woord dat u wijs kan maken tot zaligheid.

Wat een genade ligt hierin voor ons. Wat ook een verantwoordelijkheid wordt hierdoor op ons gelegd.

Hoe menigmaal is het zo, dat wij zien naar de man en de boodschap naast ons neerleggen, dat we wel de woorden horen, maar zoals men wel zegt, ze het ene oor in en het andere laten uitgaan. En dan op hetzelfde doolpad voortgaan, het doolpad dat, als we ons niet tijdig bekeren, een doodspad wordt. Het is niet best als we ons niets meer van de woorden van de Heere aantrekken, er niet om geven, er niets anders van worden, noch van Zijn liefelijke lokstem onder de bekoring komen, noch voor Zijn dreigend oordeel sidderen. Het kan zo zijn, dat het luisteren naar de prediking in louter sleur ontaardt. Dat was vroeger in Ezechiëls dagen zo en het is nog wel zo. Van de profeet werd soms gezegd, is hij geen dichter van gelijkenissen? Hij heeft het toch maar weer mooi gezegd. Maar het onbekeerlijk hart bleef gelijk. Koud en onbewogen.

Het gevaar is groot. En de Heere meent het zo goed met ons. Als het Woord wordt gebracht, zeg nooit: het is maar een mensenkind, maar besef en laat het tot u doordringen: de dierbre Heiland is nabij, de liefdevolle Jezus. Zijn woorden troosten u en mij, o, hoort de stem van Jezus.