Habakuk (3, slot): God komt…

 “Al zou de vijgeboom niet bloeien,

en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn,

de vrucht van de olijfboom teleurstellen;

al zouden de akkers geen spijs opleveren,

de schapen uit de kooi verdreven zijn

en er geen runderen in de stallingen zijn,

nochtans zal ik juichen in de HERE,

jubelen in de God van mijn heil.

De HERE Here is mijn kracht:

Hij maakt mijn voeten als die der hinden,

Hij doet mij treden op mijn hoogten.”

 -Habakuk 3:17-19

 

“HERE, ik heb Uw strafrede gehoord tegen uw kerk en ik ben bang geworden.

Maar uw werk, zowel tegen Jeruzalem als ook tot verlossing van allen, die U vrezen in Jeruzalem, roep dàt in het leven, voer uw voornemen uit tot onze hulp en redding.

Maak het bekend en laat het zien, dat Gij het zijt, die uw Woord doèt en nakomt.

Maar wanneer Gij uw toorn doet gevoelen, och, denk er dan ook aan om U te ontfermen. Laat uw ontferming ook blijken, ja, die vooral.”

 

God komt van Teman

en de Heilige van het gebergte Paran.

 

Ten zuiden van Juda lag Teman en ten zuiden van Teman lag Paran. De HERE kwam dus uit de richting van de Sinaï…!

Dáár had Hij zijn verbond gesloten met zijn volk.

Daar houdt Hij zich aan. Ten goede voor wie Hem vrezen. Ten kwade voor wie Hem verlaten.

Dit verbond is geen “godsdienstige”, “vrome” aangelegenheid. Dat is de meest harde werkelijkheid, waar wij als christenen thans mee te maken hebben: kerkelijk, politiek (nationaal  en internationaal), economisch, enz.

Want het verbond ontsluit ons hele leven.

 

Doopwater droogt nooit op.

 

Bij de Sinaï had de HERE zich een grote reputatie opgebouwd: als Verlosser, Verzorger, Beschermer, Vader, Veldheer.

In trekken, die sterk herinneren aan de uitleiding uit Egypte en de doorleiding door de Rode Zee, langs ongebaande wegen en door wildernissen, beschrijft Habakuk God als de Grote Veldheer, vss. 3-15.

Hij bleef daar niet onberoerd onder. Hij was er “kapot” van: hij trilde over zijn hele lichaam en klappertandde van de zenuwen, vs. 16. Voor de majesteit van God als Hij zich opmaakt, beven ook de gelovigen. “Toch zal ik rustig afwachten de dag van de benauwdheid, wanneer die aanbreken zal voor het volk, dat ons kwelt”. Ziende op de ontferming, die er bij God is, herleefde zijn hoop, nadat een plunderend en moordend leger door het land getrokken is.

Zo sprak Habakuk de bekende woorden, die de eeuwen door, in donkere tijden, de ootmoedigen zo menigmaal reeds hebben getroost: “al zou de vijgeboom niet bloeien … toch zal ik juichen in de HERE … jubelen in de God van mijn heil”!

In deze ruimte eindigt een profetie, die met een bange klacht begon.
“HERE, hoe lang schreeuw ik vanwege de verdrukking in de kerk …”.

Zo begon hij.

“HERE, vergeet in uw toorn niet U te ontfermen” – zo luidde zijn gebed.

“HERE, Gij zijt de God van mijn heil, Gij zijt mijn kracht” – zo eindigt hij.

Dit weten wij sedert de eerste komst van onze Heiland nog beter dan Habakuk. Wij leven nu in de verwachting van zijn wederkomst.

Wanneer wij zwak zijn, is Hij onze sterkte.

Wanneer wij klein zijn, is Hij groot in onze ogen.

Zijn arm is niet verkort. Zijn macht is niet vergaan.

Hij heeft een welgevallen aan allen, die op zijn goedertierenheid hopen.




Habakuk (2): Het raambiljet van Habakuk

 “… de rechtvaardige zal door geloof leven” – Habakuk 2:4

 

Habakuk had bij de HERE geklaagd over de kerkelijke ellende in Jeruzalem.

Zou de HERE die kerkelijke zonden niet opmerken?

Nou, en of!

Hij was er door tot een vijand van zijn kerk geworden en zou dat ook laten merken: “Ik verwek de Chaldeeën”. Wie de tweede wereldoorlog heeft meegemaakt, weet wat dat betekent.

Er is een zeer nauw verband tussen “kerk” en “politiek”, maar anders dan dit dikwijls wordt beredeneerd. Veel reëler, niet theoretisch.

Wij hebben wèl de slagen van de (politieke) stok gevoeld in 1940-1945, maar God de HERE, die de stok hanteerde, niet opgemerkt tot bekering.

Dat deden de Gereformeerden in de 16e eeuw wèl. Ook Groen van Prinsterer zag de geschiedenis van het kerkelijk leven in Nederland in het licht van de profeten. Daarvoor kende hij de HERE te goed!

Habakuk bad opnieuw toen hij dit vreselijk antwoord had gehoord.

En de HERE antwoordde opnieuw, hoofdstuk 2.

Habakuk moest dit antwoord op een “raambiljet” (zouden wij zeggen) ophangen voor de kerkmensen te Jeruzalem. Dit was de enige openbare preek van Habakuk.

Eigenlijk stond er op dit raambiljet: “Ik zal de wereldmacht Babel gebruiken om het zelfverzekerde kerkvolk in Jeruzalem, dat zoveel onrecht doet en onder de hand Mij bedriegt met vroomheid, te oordelen. Maar dàn zal Ik Babel-zèlf verwoesten. Maar de rechtvaardige, die Mij vreest en niet meedoet met de zonden in Jeruzalem, zal Ik in leven houden. Zijn geloof en vertrouwen op Mij zal hem behouden. Hij zal niet omkomen. Ik zal hem redden.”

De HERE heeft deze toezegging gestand gedaan.

Vele rechtvaardigen, die midden in de zonden en ellendigheden te Jeruzalem, toch recht stonden voor de HERE, en door Hem behouden werden, zijn ons zelfs bij name bekend. Ezechiël, Daniël en de 3 jonge mannen Sadrach, Mesach en Abednego, Jeremia en Baruch en lees het register van de overlevenden in het boek Ezra.

Maar wat is er geworden van de verblinde leidslieden als de profeten Achab en Zedekia (Jer. 29), die er geen notie van hadden, dat de HERE niet vóór, maar tegen Jeruzalem was?

Allen, die gedrukt en bedroefd zijn over de kerkelijke zonden en ellenden, over breuk op breuk, over schorsingen en afzettingen “in de naam des HEREN”, zelfverzekerdheid en zelfgenoegzaamheid, over verachting van Gods Woord en de belijdenis en hoever we gezonken zijn beneden de maat van waarheid en liefde tot God, in de omgang met elkaar als broeders van hetzelfde huis … hij leze het raambiljet van Habakuk: “de rechtvaardige zal leven”.

Niet als we ònszelf rechtvaardigen òf rechtvaardig beredeneren, maar die door God gerechtvaardigd wordt, die mag op behoud rekenen.

’t Is alsof Paulus en Luther langs dit raambiljet gelopen zijn en het gelezen hebben. Paulus schreef erover in zijn brief aan de Romeinen en Luther kreeg “de hemel in zijn hart”. God is rechtvaardig, Hij doet wat Hij belooft. Wie in Jezus gelooft, wordt gerechtvaardigd en zal leven door dat geloof.

We kunnen alles wel verdragen en komen overal wel doorheen, als we dit raambiljet maar geloven en belijden.




Habakuk (1): Wat denkt God van ons?

In een drietal artikelen van de hand van ds. P.K. Keizer (1906-1985) wordt ingegaan op de boodschap van Habakuk voor ons in deze tijd.[1]

 


 

“Hoe lang, HERE, roep ik om hulp en Gij hoort niet?” – Habakuk 1:2

 

Van de persoon Habakuk weten we niets, wèl van de situatie waarin hij leefde.

Slechts éénmaal wordt in zijn profetie een naam genoemd, maar dat is dan ook voldoende: “Zie, Ik verwek de Chaldeeën (vs. 6) in uw dagen”, vs. 5.

Habakuk heeft dus geleefd vlak vóór de bezetting van Jeruzalem door de Babylonische legers.

Hij heeft die bezetting meegemaakt: Jeruzalems dagen waren geteld. Hij is dus een tijdgenoot-collega geweest van Jeremia en Zefanja.

Toch draagt zijn profetie een eigen karakter. Hij is (om zo te zeggen) niet een profeet-naar-buiten geweest, voor het ganse volk, zoals Jeremia, maar a.h.w. een profeet-naar-binnen.

Het merendeel van de kerkmensen had er geen notie van, dat God de HERE hen tègen was.

Ze dachten er het beste aan toe te zijn, terwijl ze er het ergste aan toe waren.

De kerkelijke leiders waren gewoonweg blind voor de ware situatie tegenover God. “Geen onheil zal de stad verstoren, waar God zijn woning heeft verkoren”. Ze waren toch “des HEREN tempel”?

Temidden van dit kerkvolk, dat méénde de strijd des HEREN te strijden en zich van geen kwaad bewust was, leefden er ook, die wèl oog hadden voor de toenemende gramschap van God tegen zijn eigen kerk Jeruzalem.

Zij waren vol zorg en bekommernis, ziende hoe het daar toeging. Tot hèn sprak Habakuk (deze naam betekent waarschijnlijk “de omhelzende”, de trooster, zoals een moeder haar schreiend kind omhelst). Habakuk heeft diegenen in Jeruzalem die niet blind waren voor de opkomende toorn van God, mogen troosten.

Hij voert ons a.h.w. in zijn binnenkamer.

Hij laat ons horen hoe hij met God geworsteld heeft in zijn gebeden.

Zo weten we ook hoe in de blinde kerk er toch óók in vele binnenkamers geleden en gebeden is, vlak voordat de HERE er een einde aan maakte en de zelfgenoegzame kerkleden de lange weg van Jeruzalem naar Babel moesten inslaan.

Hoor, hoe deze binnenkamer-profetie begint: “Hoe lang, HERE, en Gij verlost niet? Waarom doet Gij mij ongerechtigheid zien en aanschouwt Gij ellende? Ja, onderdrukking en geweld zijn voor mijn ogen en er is twist en tweedracht verheft zich.

Daarom verliest de wet haar kracht en nimmer komt het recht tevoorschijn, want de goddeloze omsingelt de rechtvaardige, daarom komt het recht verdraaid te voorschijn”, vss. 2-4.

Zo ging het in de kerk toe!

Zo ging het onder het volk van God toe!

En ’t scheen alsof de HERE het niet eens merkte!

De zelfgenoegzame blinde kerkmensen te Jeruzalem konden zich niet indenken, dat Jeremia en Habakuk en Zefanja zò spraken…!

Toen kwam ineens het antwoord van God (1:5-11).

Zonder aankondiging, zoals iemand plotseling in toorn uitvalt.

Ontstellend, wat een antwoord!

Habakuk was er totaal ontdaan van!

Hij wist wat dàt betekende: “de Babyloniërs in Jeruzalem”.

Als òns dat eens overkomt: Russische troepen in Nederland…!

Die scheren alles en allen over één kam!

“Dat grimmige en onstuimige volk, dat de breedten der aarde doortrekt om woonsteden in bezit te nemen, die de zijne niet zijn. Schrikkelijk en vreselijk is het … panters … woudwolven … en het verzamelt gevangenen als zand …”.

Dan blijft er niets meer over van de kerk.

Wie durft zeggen, dat wij dit oordeel niet verdiend hebben als we onze persoonlijke en gemeenschappelijke zonden overdenken en daar niet blind voor zijn in zelfgenoegzaamheid en zelfverzekerdheid?

“Geweld” – “onderdrukking” – “twist” – “tweedracht” – “de wet (Gods Woord) verliest haar kracht” – “het recht komt verdraaid te voorschijn”.

Wat te doen in deze tijd vol oordeelsnood?

Allereerst en allermeest bezig zijn met de vraag: Wat denkt God de HERE van ons?

Hoe ziet Hij ons?

Is Hij voor ons in een vijand veranderd? (Jes. 63:10).

Angstig is het op te merken hoe weinig deze vragen, die toch levensvragen zijn, onder ons besproken worden.

Gaat de roepstem van de profeten, dan gewoonweg langs ons heen?

Wie van u bidt wel eens zò als Habakuk?

Of zijn we achterop geraakt in de genade en van de Schriften vervreemd, net als in de dagen van Habakuk?

 

[1] Overgenomen uit P.K. Keizer, Postille (Kampen: Copieerinrichting v.d. Berg, 1981), pp. 47-52.