Een heilige algemene christelijke kerk
Onderstaand een preek van ds. C.G. Bos over de Heidelbergse Catechismus zondag 7, v&a 54. Nog altijd actueel!
Geliefden in onze Here Jezus Christus,
Vanmiddag gaan wij ons bij het licht van Gods Woord rekenschap geven van ons geloof met betrekking tot de kerk, zoals de Here Jezus Christus die in deze wereld vergadert en zoals wij daarvan belijdenis doen als wij zeggen: ik geloof een heilige algemene christelijke kerk.
Daarbij willen we voorop stellen dat de kerk een geloofsstuk is. Maar dan ook vasthouden dat de kerk ook nu al zichtbare gestalte heeft. Om er ons ook rekenschap van te geven wat het zeggen wil van die kerk een levend lidmaat te zijn.
Een heleboel mensen zitten met de kerk hopeloos in de knoei en weten niet meer welke kant ze er mee uit moeten. Daarbij is het vooral de grote verdeeldheid van de kerk die hen dwars zit. En de één laat dat dan allemaal draaien om de zichtbare eenheid van de kerk. Men stelt dan: er zal één kerk of geen kerk moeten zijn. En met alle kracht en geweld zet men zich dan in voor de eenheid van de kerk als organisatie. En daarbij zoekt men dan een eenheid boven alle geloofsverdeeldheid, zoals dat ook vooral gestalte krijgt in de tegenwoordige oecumenische beweging met als toporgaan de Wereldraad van Kerken. Anderen weer vluchten in een onzichtbare-kerkidee en zeggen: “Het doet er tenslotte niet toe tot welke kerk je behoort”. Ze weten heel zeker dat daar bij de hemelpoort niet naar zal worden gevraagd. Het enige wat belangrijk is, is naar hun zeggen, dat je gelooft en dat je de Here Jezus liefhebt; en dat geloof en die liefde, ach die kun je dan in veel kerken beleven, die kun je ook nog een keer beleven in buitenkerkelijke vroomheid, daar hoef je tenslotte helemaal niet voor naar een kerk te gaan.
Nou kan ik mij heel goed voorstellen, broeders en zusters, dat men met de kerk in de knoei zit; wanneer men uitgaat van wat voor ogen is. Want wat er van de kerk te zien is, dat is niet zoveel zaaks, dat is niet zoveel moois. Wat een geharrewar en wat een strijd en verdeeldheid is er; maar dan kijken we ook alleen maar naar de kerkmensen. En gemeente, wij moeten allereerst letten op Christus; die het Hoofd van Zijn kerk is. Nietwaar, dat geldt van onszelf al; wij zijn het meest herkenbaar aan ons hoofd. Daarom trekken mensen die zich onherkenbaar willen maken, b.v. voor een roofoverval of een bankoverval, een nylonkous over hun gezicht. Gemeente, zo is ook de kerk vooral herkenbaar aan haar Hoofd, Christus. Wij moeten allereerst letten op Christus. Maar Christus kennen wij alleen uit Zijn Woord, Christus ook in zijn kerkvergaderend werk. En daarom, broeders en zusters, blijft de kerk voor ons altijd een geloofsstuk. Ik gelóóf een heilige algemene christelijke kerk. De kerk kan niet anders dan geloofsstuk zijn, ook omdat de kerk nog in wording is, nog niet af, nog niet kompleet.
Hoe volkomen onzinnig wij over de kerk spreken wanneer we alleen maar uitgaan van datgene wat we van de kerk zien, heeft dr. K. Schilder indertijd duidelijk gemaakt met een sprekend voorbeeld. Ik gebruik dat voorbeeld nogal eens een keer op catechisatie. Hij vergelijkt de kerk dan met een schip en hij zegt – ik geef het nu maar weer met eigen woorden – stel u voor dat er gedurende de hele wereldtijd maar één schip gebouwd werd. U zou dus nog nooit een kompleet schip gezien hebben, er zou nog nooit een schip klaargekomen zijn. Hoe moet u nou weten wat een schip is? Wel, u zou dan op zekere dag naar dat schip in aanbouw kunnen gaan kijken en dan zou u daar op die werf een gevaarte op stapel zien staan, dik in de menie en u zou allerlei machines horen daveren, het klinken van de nagels en zo, en u zou dan de konklusie kunnen trekken: “Nou weet ik wat een schip is! Een schip is een rood ding, dat lawaai maakt!” Maar hebt u dan een zinnig woord over dat schip gezegd? Wat een schip tot schip maakt? Immers neen.
Nou broeders en zusters, als je vandaag naar de kerk kijkt en u wilt thans hier zeggen wat een kerk is, dan zou je ook kunnen zeggen: “Een groot ding dat lawaai maakt, niks geen moois eraan en een heleboel lawaai.” Hebt u dan wat van de kerk gezegd? Niks! Als u wilt weten in het geval van dat schip, wat een schip is, dan moet u naar die scheepsbouwer gaan en dan moet u die scheepsbouwer vragen om inzage van zijn papieren, van bestek en tekening van dat schip. En als u dan die tekeningen goed bestudeerd hebt, dan kunt u pas weten wat een schip is, hoe dat schip worden gaat. Welnu, zeg nu maar in plaats van schip: kerk.
Christus alleen is de kerk-bouwer en Hij is daarmee nog steeds bezig. Met de bouw van Zijn ene, heilige, algemene, christelijke kerk. Hij is daarmee bezig vanaf het begin van de wereld en Hij blijft daarmee bezig tot de voleinding der wereld. Wat wij vandaag zien, dat is alleen maar de kerk in wording, dat is de kerk in aanbouw. Wat de kerk werkelijk is en hoe de kerk worden zal en worden moet, dat moeten wij aan de Kerkbouwer, dat moeten wij aan de Here Jezus zelf vragen. Wij moeten vragen naar zijn ontwerp, naar Zijn plan, naar Zijn bestek. Nou gemeente; dat hebben we nou in de Bijbel. Dat is het plan en bestek van de kerk, zoals de Here Jezus die bezig is te bouwen van het begin tot aan de voleinding. En dan tekent ons de Bijbel, naast allerlei detailtekening, ook de voltooide, afgebouwde kerk, in Openb. 21. Het nieuwe Jeruzalem, waar niets in komt dat leugen spreekt en gruwelijkheid doet, maar alleen die gewassen zijn door het Bloed des Lams en waar God dan alles in allen is.
Gemeente, dat is de kerk die wij geloven en belijden. Alles wat we van de kerk belijden geldt ten volle daarvan, van die kerk die Christus nog bezig is nu nog te vergaderen, te bouwen en die dan klaar is. Dat is de ene heilige algemene, christelijke kerk. Dat is de heilige vergadering van ware christgelovigen, gewassen door Zijn bloed; geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest (art. 27 N.G.B.). Daarvan belijden we dat buiten haar, dat buiten de kerk geen zaligheid is (art. 28 N.G.B.). Zo belijden we dat ook hier in onze catechismus, dat de Zoon van God uit het hele menselijke geslacht Zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door Zijn Geest en Woord in enigheid van het ware geloof, van het begin der wereld tot het einde vergadert, beschermt en onderhoudt en dat ik daarvan een levend lidmaat ben en eeuwig zal blijven. Dat moeten we dus vooropstellen, dat de kerk een geloofsstuk is.
Maar tegelijk, broeders en zusters, moeten we vasthouden, dat de kerk ook nu al een zichtbare gestalte heeft. De kerk, dat is zeker geen onzichtbare, onaanwijsbare grootheid, net zo min als dat schip-nog-in-aanbouw, zolang het nog in aanbouw is, onzichtbaar is. Maar al is het nog niet klaar, toch staat dat schip ergens op stapel. Broeders en zusters, laten we dat toch goed zien, nooit heeft Christus Zich voor altijd aan enig kerkinstituut gebonden. Maar Hij heeft Zijn kerkinstituut wel voor altijd gebonden aan Zich en aan Zijn Woord. En omdat altijd weer krachten van de zonde werken en deformatie inbreekt, zal dan ook gedurig weer reformatie nodig zijn. We hoeven ons echt niet in te beelden, broeders en zusters, dat wij er al zijn en dat ons niks meer gebeuren kan. Zeker, Christus beschermt en onderhoudt Zijn kerk, maar dat doet Hij niet buiten onze verantwoordelijkheid om. Wij moeten Zijn Woord bewaren, anders neemt de Here Zijn kandelaar van ons weg. Maar dan gaat dat kerkvergaderend werk van de Here Jezus toch door. Dwars door veel schifting heen, onder veel vervolging en druk ook.
Zo heeft Christus Zijn kerk bewaard in het gericht van de zondvloed. Zo heeft Christus Zijn kerk bewaard in de woestijn toen Israël uit Egypte naar Kanaän trok. Zo heeft Hij Zijn kerk bewaard in de ballingschap en door de nood van de ballingschap heen gezuiverd. En we weten het, we zijn gewaarschuwd, de aanvallen op de kerk gaan door. Nu eens probeert de satan het fundament van de kerk te ontwrichten door aanvallen op de belijdenis van de kerk en dan weer probeert hij van dat fundament af te trekken door verlokking en verleiding, door wereldgelijkvormigheid. Daar, broeders en zusters, zullen wij vandaag vooral voor op onze hoede moeten zijn. Als ik dat zo bekijk, dan zou ik zo zeggen, och voorlopig is de belijdenis der kerk bij ons wel veilig gesteld. Ik hoop het, na alles wat we hebben meegemaakt. Maar broeders en zusters, hoe staan wij op dat fundament en blijven wij daaruit leven? Ontzaglijk groot is het gevaar, ook voor ons, van de wereldgelijkvormigheid. Dat we meegezogen worden in de trekking van deze tijd. Maar Christus gaat door met de bescherming en onderhouding van Zijn kerk, ook door de ambtelijke diensten. En dan draagt Hij er wel zorg voor dat er toch getrouwe ambtsdienst zal blijven zolang dat nodig is. En ja, dan komt er een tijd dat ook aan de getrouwe ambtsdienst een einde zal worden gemaakt met geweld. Openb. 11 spreekt ons ervan, dat de twee getrouwe getuigen zullen gedood worden. Maar gemeente, pas wanneer zij hun getuigenis zullen volbracht hebben, niet eerder. Maar dan is ook weldra het einde daar en komt de Here Jezus weer.
Vandaag is het dus voor ons allemaal zaak – en ook voor jullie jongelui – dat we duidelijk onderscheiden waar Christus Zijn kerk vergadert. En dat we ons door Hem daar laten vergaderen. Ja, dat we van die kerk dan ook levende leden zijn. Stel eens, we kunnen lid zijn van de kerk door geboorte en wat is dat een kostelijk ding als de Here ons daar heeft doen geboren worden, waar Christus Zijn kerk vergadert, waar het Woord van de Here nog heerschappij heeft. Daar zit al een brok verkiezing in, bevoorrechting. Dan toch groeien wij op onder de levende verkondiging van Gods Woord. Dan leren we de Here kennen in Zijn genade zoals Hij is, dan leren wij in Zijn wegen te gaan. Hoezeer kan dat een stempel op ons leven zetten.
Maar broeders en zusters, jongens en meisjes, daar zijn we er niet mee. We zullen ook zelf dat Woord moeten aannemen, we zullen dat Woord als het ware op moeten eten om er door gevoed, om er door gesterkt te worden. We zullen zelf de Here Jezus moeten kennen, erkennen en aanvaarden als onze eigen Heiland en Here. Alleen door persoonlijk geloof worden wij levende leden van Zijn kerk. En dat geloof, dat is een gave van God. De Here zelf werkt dat geloof in ons door Zijn Woord en Geest. Hij werkt dat geloof in hen, die Hij in Zijn welbehagen heeft uitverkoren tot het eeuwige leven. En dat is voor ons de waarborg dat Christus Zijn kerk krijgt en Zijn kerk houdt, niettegenstaande alle krachten van afval, niettegenstaande het woeden van de hele wereld: dat Gods verkiezend welbehagen daar achter ligt.
Maar gemeente, broeders en zusters, die verkiezing sluit toch onze eigen verantwoordelijkheid weer niet uit, maar in, naar het hele getuigenis van de Schrift. Het geloof is een gave van God, ja ja, maar we moeten maar niet stilletjes afwachten, totdat we die gave eens een keertje krijgen, maar we moeten geloven en we moeten ons bekeren. Geloof in de Here Jezus Christus en ge zult behouden worden. Maar als we geloven, dan is alle roem uitgesloten, dan is dat Gods werk in ons en daarom mag, wie door het geloof een lidmaat van Christus’ kerk is, ook zeggen, ook weten, vertrouwen dat hij dat eeuwig blijven zal. Niet omdat zijn geloof zo prima is, zo vast, zo betrouwbaar. Maar omdat achter dat geloof Gods verkiezend welbehagen ligt en omdat de Here niet laat varen de werken Zijner handen.
Maar broeders en zuster, jongens en meisjes, dat levend lidmaat zijn van Christus kerk, dat moet dan ook uitkomen in innige godsvrucht, in een gelovige levenswandel, waarin we niet onszelf trachten te behagen, maar de Here.
De kerk is ook niet de optelsom van alle gelovigen; net zo min, als dat schip de optelsom is van alle materialen en machines die nog op de werf of in de fabrieken liggen. Die vormen pas mee dat schip, als ze daar ingebouwd worden. En zo vormen de gelovigen ook alleen maar mee de kerk, als zij zich door Christus laten vergaderen, daar waar Christus roept. In de Bijbel wordt de kerk ook wel de kudde van de Goede Herder genoemd. Ik denk b.v. aan het woord van de Heiland in Joh. 10: “Nog andere schapen heb ik die van deze stal niet zijn, ook die moet ik leiden en zij zullen naar Mijn Stem horen en het zal worden één kudde, één Herder.” Het zijn al schapen, maar ze moeten nog een kudde worden, één kudde. Wat is een kudde? Is een kudde de optelsom van alle schapen die er zijn? Wel neen, de kudde wordt gevormd door de schapen rondom de herder. Dáár is de kudde, waar de schapen bijeenkomen op de roepstem van de herder, waar de schapen de herder volgen, waar ze zich door hem laten leiden. Er kunnen ook schapen van de kudde zijn afgedwaald; dan zijn het nog wel schapen, maar het zijn dwalende schapen, het zijn ongehoorzame schapen, ze komen niet daar, waar de herder hen roept.
Gemeente, zo is de kerk de kudde van de Goede Herder, waar alle gelovigen zich bij moeten voegen. De Goede Herder is bezig Zich Zijn kudde te vergaderen van het begin der wereld tot aan de voleinding. Hij heeft Zijn kudde vergaderd in de wereld voor de zondvloed voornamelijk uit het geslacht van Seth; en Hij heeft die kudde bewaard in de ark toen de zondvloed kwam, maar het was maar een kleine kudde meer, Noach en zijn gezin, slechts acht zielen. Wat maar een kleine kudde! Toch de kerk van de Here Jezus Christus, bewaard in de ark. Daarna heeft de Here Jezus Christus Zijn kudde vergaderd uit het geslacht van Abraham voornamelijk. Daar was de kudde rondom de tabernakel, rondom de tempel een tijdlang. En men moest in Israël worden ingelijfd om tot de kudde te behoren. Na Pinksteren is Christus Zijn kerk gaan vergaderen uit alle geslacht en volk en taal en natie.
Maar gemeente, Hij is Zijn kerk gaan vergaderen. Er zijn overal gemeenten gesticht onder leiding van ambtsdragers, van ouderlingen, van diakenen. Niemand mocht zich op zichzelf houden, en zeggen: “Ja, maar ik geloof wel in de Here Jezus!” Maar allen die tot het geloof kwamen moesten zich daarbij voegen. De eenheid van het geloof, die moet ook samenbinden. De band aan de Here Jezus Christus vormt ons tot één lichaam ook, broeders en zusters. Christus vergadert Zijn kerk in enigheid van het ware geloof.
Kijk, dat geldt vandaag nog. Christus is nog bezig Zijn kerk te vergaderen, Zijn kudde. Alleen maar, nu komt de vraag: wáár vergadert Christus vandaag Zijn kerk? Nu houdt de praktijk u een staalkaart van kerken voor. Kunnen wij daar nu vrijuit onze keuze uit maken? Wat ons het meeste ligt? Wat ons maar goeddunkt? Zou de Here Jezus nu zeggen: “Ach, zoek dat zelf maar uit? Ik vind het wel goed, Ik vind het allemaal wel goed, áls u maar naar een kerk gaat?” Natuurlijk niet, broeders en zusters, natuurlijk niet!
Hij als de goede Herder laat u maar niet een beetje zwabberen, een beetje vrijbuiteren. Hij laat u niet gaan waar het voor u gevaarlijk is, maar Hij weidt u met de staf van zijn Woord en Hij wijst u de weide. Hij roept u juist tot de gehoorzaamheid van Zijn Woord. Daar vergadert Christus Zijn kerk vandaag en dáár moeten wij ons laten vergaderen, daar moeten wij komen, waar het Woord van Christus alleen heerschappij heeft. Of zoals we dat belijden in art. 29 N.G.B., waar Gods Woord recht wordt bediend, de sacramenten heilig gehouden worden en de tucht wordt geoefend naar uitwijzen van Gods Woord. Christus bouwt Zijn kerk ook vandaag op het fundament van de apostelen en profeten. Hij weidt Zijn kerk ook vandaag door getrouwe ambtsdienst, die waakt over de kudde tegen het insluipen van wolven, ook van wolven in schaapskleren.
Ja gemeente, dat is onze verantwoordelijkheid, dat wij ons daar ernstig rekenschap van geven, waar het adres van de kerk is, waar Christus ons roept. Want men kan dat wel heel gemakkelijk zeggen: “Bij de hemelpoort zal niet worden gevraagd tot welke kerk wij hebben behoord”, maar zij moeten dat maar eens waarmaken. Waar staat dat in de Bijbel? Nergens! Er staat wel in de Bijbel dat wij rekenschap moeten afleggen van alles wat wij gedaan hebben, hetzij goed hetzij kwaad. Ook van onze kerkkeus, van onze kerkgang, dus van alles, broeders en zusters.
En dan kan het heel best zijn, dat een bepaald kerkinstituut eenmaal ware kerk is geweest, maar het nu niet meer is, omdat er afval, omdat er deformatie ingetreden is, ongehoorzaamheid aan het Woord van de Here. Ja, broeders en zusters, een kerk houdt niet aanstonds op ware kerk, wettige kerk te zijn, als er bepaalde misstanden insluipen. Maar wel wanneer die misstanden worden gelegaliseerd, wanneer die kerk weigert zich te bekeren, wanneer de kerk zich niet meer onder het juk van Christus wil buigen, dat is: onder Zijn Woord.
Amen.