De ICRC – heeft zij bestaansrecht?

In onderstaand artikel wordt ingegaan op het bestaansrecht van de International Conference of Reformed Churches (ICRC). Dit artikel is een vertaling van een eerder gepubliceerd artikel op www.defenceofthetruth.com en met toestemming overgenomen van de auteur (Jelte Numan).

 


 

Het besluit van de International Conference of Reformed Churches (ICRC, Internationale Conferentie van Gereformeerde Kerken, vert.) om het lidmaatschap van de GKv op te schorten was recent groot nieuws op sommige christelijke websites. Dit volgt op het besluit van de GKv om vrouwen in het ambt toe te staan en lijkt prijzenswaardig. Wat echter niemand zich lijkt af te vragen, is of de ICRC zelf bestaansrecht heeft.

 

Het idee voor een ICRC kwam destijds in 1977 van de Australische kerken (FRCA), met het doel om als zusterkerken samen te komen. Ironisch genoeg namen de nu geschorste Nederlandse zusterkerken (GKv) het idee over, maar zij wijzigden het lidmaatschap zodat het ook kerken kon omvatten waarmee een “tijdelijk kerkelijk contact” tot stand was gekomen. Dit kwam erop neer dat de FRCA bijeenkwam met afgevaardigden van kerken waarmee we geen kerkelijk contact onderhielden.

 

De ICRC heeft nu bijna 30 kerkverbanden als leden. De eerste voorlopige bijeenkomst werd in 1982 in Nederland gehouden en daarna in verscheidene delen van de wereld, iedere vier jaar. De FRCA herriep haar lidmaatschap in 1996.

 

De doelen van deze conferentie zijn:

  1. de eenheid in het geloof die de kerken in Christus hebben, tot uitdrukking te brengen en te versterken;
  2. de meest volledige kerkelijke gemeenschap tussen de lidkerken te bevorderen;
  3. de samenwerking tussen lidkerken bij de vervulling van hun missionaire opdracht en andere taken te bevorderen;
  4. gezamenlijke problemen en kwesties te bespreken waarmee de lidkerken worden geconfronteerd en aanbevelingen met betrekking tot deze zaken na te streven;
  5. tegenover de wereld een gereformeerd getuigenis te laten horen.

 

Het probleem is dat de ICRC zichzelf presenteert als verenigd in het geloof en als in een positie om deze doelen te bereiken, terwijl ze eerst deze ware eenheid zou moeten laten zien door zusterkerkrelaties. Dat wil zeggen, deze 5 doelen zouden niet geïmplementeerd moeten worden vóórdat zusterkerkrelaties tot stand zijn gekomen. Alleen van doel 2 – het bespreken van verschillen met het oog op zusterkerkrelaties – zou gezegd kunnen worden dat het een legitiem doel is voor een dergelijke conferentie. Maar er is weinig bewijs dat door deze bespreking van verschillen zusterkerkrelaties tot stand zijn gekomen. In werkelijkheid werd een voorstel van de FRCA om in de grondslag op te nemen dat leden “bereidheid zullen tonen om eenheid na te streven met lidkerken van de Conferentie in hun eigen land”[1] door de ICRC niet overgenomen. Integendeel, wat we zien is een verklaring van eenheid in geloof louter op basis van het lid-zijn van de ICRC.

 

Hebben de deelnemende kerken werkelijk eenheid in geloof? Neem, bijvoorbeeld, de PCEA (Presbyterian Church of Eastern Australia, vert.). De FRCA zocht daarmee een zusterkerkrelatie, maar die kon niet tot stand komen omdat zij een open avondmaalstafel hadden, waarbij mensen op grond van zelfgetuigenis en zonder confessioneel lidmaatschap (van de PCEA of een zusterkerk) worden toegelaten tot de viering van het heilig avondmaal. Zij staan ook predikanten van andere religieuze gemeenschappen (niet-zusterkerken) toe om in hun erediensten te preken, en tolereerden de leringen van een vooraanstaande predikant (hun woordvoerder tijdens de laatste ICRC) die de kadertheorie van de schepping voorstond. Is het dan eerlijk om te zeggen dat er eenheid in het (ware) geloof is tussen de kerken die lid zijn van de ICRC?

 

Of neem de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland. Heel lang hebben zij geweigerd om de wettigheid van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt in 1944) te aanvaarden. Zij werden lid van de ICCC (Internationale Raad van Christelijke Kerken, vert.), hielden vast aan de pluriformiteitsidee over de kerk, traden toe tot de RES (Gereformeerde Oecumenische Synode, vert.) totdat het onhoudbaar werd, en sympathiseerden met de ‘buitenverbanders’. Zij tolereerden Schriftkritiek van hun prof. dr. B.J. Oosterhoff en prof. dr. J.P. Versteeg, die de historische gebeurtenissen van Genesis 2&3 symbolisch opvatten. Toch geven de kerken van de ICRC uitdrukking aan de “eenheid in het geloof die de kerken in Christus hebben”.

 

Dan zijn er ook de Heritage Reformed Congregations (een Noord-Amerikaanse afsplitsing van de Gereformeerde Gemeenten, vert.). Volgens hun website “hebben de gedoopte kinderen veel van de uiterlijke weldaden van de kinderen van God. Totdat zij echter wedergeboren zijn door de Heilige Geest blijven zij buiten de zaligmakende weldaden van het genadeverbond”. Dit lijkt veel op de verderfelijke leer van de veronderstelde wedergeboorte waaraan wij in 1944 zijn ontkomen, toch? Zijn de ICRC werkelijk verenigd in dit geloof? Nauwelijks.

 

In het licht van de ongelijkheid in hetgeen wordt geloofd of toegestaan kan men zich verwonderd afvragen hoe de kerken kunnen samenwerken in doel 3: samenwerking bij de vervulling van hun missionaire opdracht en andere taken. Dit kan beslist alleen worden gedaan door kerken die een zusterkerkrelatie tot stand brachten, die daarmee een eenheid in het geloof tonen en die elkaar verantwoordelijk kunnen houden. Terecht heeft de FRCA eens verklaard over de ICRC: “Bij het tot stand komen van zusterkerkrelaties (cursivering JN) is interkerkelijke samenwerking in zending en andere zaken mogelijk”.[2] Het vervullen van het zendingsbevel (Matth. 28:19,20) en andere opdrachten die aan de kerk zijn gegeven kan alleen wanneer de kenmerken van de ware kerk van onze Here Jezus Christus aanwezig zijn.

 

Hetzelfde is van toepassing op doel 4: “gezamenlijke problemen en kwesties te bespreken waarmee de lidkerken worden geconfronteerd en aanbevelingen met betrekking tot deze zaken na te streven”. Ook dit kan beslist alleen worden gedaan als een zusterkerkrelatie tot stand is gekomen, als er een erkenning is dat de kenmerken van Christus’ ware kerk duidelijk aanwezig zijn. Ik citeer weer uit de FRCA Acta van de Synode 1985: “Binnen zusterkerkrelaties (mijn cursivering, JN) is ook het bestuderen en oplossen van gezamenlijke problemen en kwesties mogelijk”.[3]

 

En als het gaat om doel 5 – tegenover de wereld een gereformeerd getuigenis laten horen – heb ik niet veel daarvan zien gebeuren. Tenminste niet als ICRC, wat het doel is. Maar ook zie ik niet in hoe dit kan gebeuren wanneer alle lidkerken als gereformeerd (d.w.z. zich gelovig onderwerpend aan Gods Woord en de gereformeerde belijdenissen) worden aanvaard terwijl er een ongelijkheid is in leer, in afwijkingen die door lidkerken worden getolereerd, en in kerkelijke praktijk. Bovendien is het zeer de vraag of een dergelijke taak toebehoort aan een vergadering van niet-zusterkerken. Zoals de FRCA Synode 1985 uitsprak: “Zusterkerken hebben de plicht elkaar te bemoedigen een gereformeerd getuigenis tot de wereld te doen uitgaan”. Het is een opdracht voor iedere individuele gemeente van de Here om zichtbaar te worden in het dagelijkse leven van haar leden (Zondag 12 & 32).

 

Hetgeen wij belijden over Christus’ kerk in onze Nederlandse Geloofsbelijdenis dreigt voortdurend te worden ondergewaardeerd. Eén van de manieren waarop dit gebeurt is door een eenheid in het ware geloof uit te spreken, zoals de ICRC doet, terwijl een dergelijke eenheid in het ware geloof, uitgedrukt in gehoorzaamheid aan Gods Woord, niet tot stand is gekomen door de erkenning van elkaar als zusterkerken in de waarheid. Voordat de doelen 1, 3, 4 en 5 kunnen worden uitgeoefend, moet er eerst een zusterkerkrelatie zijn, gebaseerd op hetgeen wij belijden in artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, een eenheid in leer en toepassing van de waarheid van Gods Woord. Zoals wij belijden: de ware kerk “richt zich naar het zuivere Woord van God, verwerpt alles wat daarmee in strijd is en erkent Jezus Christus als het enige Hoofd”. In werkelijkheid bevordert de ICRC, in hetgeen zij zegt te zijn en in haar doelen, het denominationalisme en de idee van de pluriformiteit van de kerk, door kerkelijke eenheid en activiteit buiten de grenzen van de (ware) kerk aan te bieden en uit te oefenen. Als zodanig heeft zij geen Schriftuurlijke wettigheid.

 

[1] Acta FRCA Synode 1983, artikel 84; 1987, artikel 110.

[2] Acta FRCA Synode 1985, artikel 79, grond 9.

[3] Ibid., grond 10.




De twist om de kerkmuur (4, slot)

In deze aflevering besluiten we de artikelenserie van ds. Trimp over “De twist om de kerkmuur”.

 


 

  1. Wat kiezen wij nu: De gekalkte wand der mensen, óf de vurige muur des Heren?

Jullie, jeugd van de Kerk van Christus, jullie moet in deze en de komende tijd verwerken het daverend gerucht van de vrijwel-almachtige valse profetie der interkerkelijkheid, die te roepen staat ook tegen de muren van jullie Kerk.

Weet dan nu, waarom het gaat, en weest gewaarschuwd voor de interkerkelijkheid, waar die zich ook maar openbaart!

De Here heeft in Nederland de geschiedenis zó geleid, dat in een tijd als de onze, krachtens Zijn genade, toch ook nog geroemd wordt in de muren van Sion, naar de Schriften.

Tegen al het rumoerig roepen der murenbrekers in heeft de Here óns willen verwaardigen om te zijn Zijn Kerk, die verblijd is in het herstel der hoge muur, die destijds geschonden dreigde te worden en scheef ging zakken, vanwege valse leer en ontrouw aan de belijdenis.

De Here God heeft onze kerkmuur in 1944 weer rechtgetrokken, naar Zijn paslood, en ons willen beschermen tegen afdwaling door het geschenk van gereformeerde prediking, naar gereformeerde belijdenis.

Dat mógen wij zo zeggen; de vrijmaking is inderdaad een oorzaak van roem voor ons!

Ik weet wel, dat de ‘omgeving’ deze roemende houding van ons onuitstaanbaar vindt, en een blijk van geestelijke hoogmoed, bekrompenheid, verabsolutering van de belijdenis en van de vrijmaking. Ja, wij maken onszelf gehaat in deze tijd, vanwege onze roem in de door mensen afgekeurde kerkmuren, die wij – eigenwijze mensen! – maar niet slopen willen, omdat we ons daarachter veilig weten als gereformeerde gelovigen!

Maar toch zúllen we roemen, roemen in de muur der Kerk! Want al zeggen de mensen, dat zulks ons niet past, de Schrift leert het ons toch anders verstaan.

Nietwaar, Paulus waarschuwt ons inderdaad talloze malen voor de roem, die niet is de roem in Gód! Wie roemt in de Kerk, en haar vrijmaking, omdat hij of zij trots is op een vrijgemaakte professor, of een vrijgemaakte dominee, of op zichzelf – die man of vrouw is roemende onwijs geworden (2 Kor. 12:11). Want hij kent de genáde Gods blijkbaar niet, de genade Gods, die alle roem buiten sluit (Rom. 2:17, 3:27; Ef. 2:9).

Maar zal er dan geen roemende taal meer gehoord worden op de straten van Sion?

Och, natuurlijk wel: wie roemt, roeme in de Here, zegt ons de Schrift (1 Kor. 1:31; 2 Kor. 10:17).

En als jullie Gód gezien hebt in de vrijmaking der Kerk, en sindsdien de schoonheid van de kerk en haar muren ontdekt hebt – want die was jarenlang onder het stof: denk maar aan de pluriformiteitsleer – dan mogen jullie het roemen zelfs niet láten! Een Sion, waarbinnen niet geroemd wordt, is niet het Sion des Heren, naar Psalm 48.

Want Paulus, die de roem der Joden – zijn eigen oude zonde – ten uiterste heeft bestreden, omdat dáár was het roemen in zichzelf, blijft daartegenover toch ook zijn roem stellen. Hij heeft het inderdaad gezegd: Bij mij is de ware dienst des Heren; ik verkondig de waarheid Gods; hier vergadert God Zijn Kerk:

Lees b.v. maar eens Phil. 3:3: Want wij zijn de besnijdenis, die door den Geest Gods Hem dienen, die in Christus Jezus roemen en niet op vlees vertrouwen.

Dat heeft ons vandaag veel te zeggen. Er is valse roem, in zelfverheffing, mogelijk, en ieder beproeve zichzelf. Maar alle roem is nog geen valse roem: Er is ook het roemen in God en Diens wondere wegen en – werken van genade. En Sion zal zich die roem toch nimmer mogen laten roven, ook niet uit vrees voor dwaze zelfverheffing!

En daarom: Roemen jullie maar in de vrijmaking der Kerk, en het herstel van de gereformeerde Kerkmuur!

Want als daar iemand zegt:”Wij zijn de ware Kerk, bij óns moet je wezen, want hier is bewaard het apostolisch fundament” en hij zegt dat, omdat hij Gód gezien heeft in de vrijmaking, en God daarvoor heeft gedankt, en nog elke dag worstelt, in gebed, om bewaring daarvan: dan is die roem goed, en Gode tot heerlijkheid.

Wie eerst gebogen heeft om te danken kan zonder zelfverheffing opstaan om te roemen en de grote daden Gods uit te roepen in de wereld.

In die roem op Sions muur, rondom óns opgericht, prediken wij niet onszelf als de voortreffelijkste aller mensen, maar eren wij, kleine, lastige en zondige mensen de grote kracht van onze God, die zélfs ons met zo grote gunst wou begenadigen!

En als dat door jullie verstaan wordt, en jullie zo leert roemen in de muur van Sion, haar roem en sterkte, zullen jullie vervolgens weten te ontkomen aan de zuiging van de afbraakprofetie der interkerkelijkheidprofeten.

Want jullie zult dan ook graag en blijmoedig aanvaarden de afzondering, waarin de muur jullie brengt in déze tijd!

’k Weet, dat de lokkende roep tot ‘interkerkelijkheid’ op allerlei wijze ook naar jullie uitgaat; en het lijkt alles zo heerlijk-breed, zo feestelijk-ruim, zo onbekrompen-liefdevol. Maar vergeet het nu nimmer: In die roep tot interkerkelijkheid tracht válse profetie jullie te grijpen, probeert de duivel jullie af te trekken en te ontnemen het rechte gezicht op het Nieuw-Jeruzalem, met zijn grote, hoge muur. In deze tijd is er een groot twistgeding gaande, waarin ook jullie partij moeten kiezen en de duivel jullie tracht te winnen voor de verkeerde kant: het twistgeding, neen, niet tussen de vrijgemaakten en de ‘anderen’ allereerst, maar het twistgeding tussen God en mensen over de muur van Sion. Men wil God bestek wijzigen, en de Kerk anders bouwen dan Hij voorschreef en ook Zelf bouwt, door de Heilige Geest.

En omdat dit twistgeding gaande is in onze tijd, daarom is een interkerkelijke dienst niet zo onschuldig als ’t wel lijkt in de aankondiging; door middel van zangdiensten, jeugddiensten en jeugdsamenkomsten, gemeenschappelijk zendingswerk en evangelisatiearbeid en nog zo heel veel meer poogt men systematisch de ogen te sluiten voor de daden des Heren, in onze jaren, en het hart te sluiten voor Gods eisen inzake kerkvergadering en kerkopbouw.

Doet daarom nimmer mee aan zulke schoonschijnende acties! Want jullie komen in de greep van een betoverend systeem, dat doelbewust jullie zal aftrekken van de belijdenis der Kerk, en de Bouwheer van Sion.

Men spreekt immers onbeschaamd en onomwonden van een nieuwe, gemeenschappelijke, strategie die er zal moeten komen b.v. in het Zendingswerk, waarin de oecumenische en interkerkelijke actie reeds tot een gewoonte is geworden ( lees maar na bij Drs. v.d.Waal), en van waaruit ook allerlei anderen interkerkelijkheid wordt gevoed en gestimuleerd.

Er moet daartoe – zo zegt men – herverkaveling komen; dus: alle oude grenspalen moeten verzet, de ganse kerkgrond, die overal is, moet opnieuw verdeeld worden onder belanghebbenden, opdat op die manier een radicale verandering in het kerkelijk samenleven worde aangebracht, en wij niet langer meer onze eigen zaakjes bevorderen, doch de ‘wereldkerk’ met elkaar gaan dienen.[1]

Werkelijk: het is een systematische actie, die ook ons zal trachten te verleiden, door allerlei ‘interkerkelijke’ wiegeliedjes ons te doen horen.

Ziet daarom het vergif van dit woord en deze zaak: het passeren en negeren van de van Godswege gebouwde en tot nog toe zo genadig bewaarde muren van Sion.

Want de Here wil, dat door ons de kerkmuren zullen worden geëerd, als muren van edelsteen, hoog en groot.

Wonderlijk is dat toch, dat Hij juist in déze tijd ons daarover zo veel stof tot roemen heeft gegeven!

Laat ons dan achter die muren zoeken onze veiligheid en blijdschap en ons verheugen in getrouwe profetie, die de bressen dichten wil.

Worden we dan niet erg éénzijdig en bekrompen en wordt ‘t onder ons, klein groepje, dan niet erg benauwd? – zo hoor ik iemand vragen.

Neen! Als wij Sions heerlijkheid maar zien, dan wordt het niet benauwd. Hetzelfde Openbaring 21 zegt ons, (vers 12) dat de muur der Kerk twaalf welbewaakte poorten heeft, en Prof. Greijdanus zegt daarvan in de Korte Verklaring:”Van alle kanten is er ruime, overvloedige gelegenheid tot in- en uit-gaan. Men is in deze stad niet als opgesloten in ene vesting.

Er is volle vrijheid, waren, heilige vrijheid. Zonder benauwing of druk kan men zich bewegen, waarheen men wil. Het is hier echter vooral te doen om de gedachte van binnenkomen in deze stad”. En dan wijst Prof. Greijdanus op het Zendingswerk, de internationale verlossing des Heren. Zó worden wij dus als Kerk bewaard voor de bekrompenheid: Zorgen dat de poort blijft openstaan, en velen toegebracht worden door ons woord en onze wandel!

Denk niet, dat wij onze Kerkvreugde ergens anders zullen vinden dan binnen de muren van de Kerkstad zélf; lonk dus niet naar de overkant, en wees daarop ook maar niet jaloers, ook al kunnen jullie misschien niet zo goed meedoen in het ‘gesprek’ en zijn jullie altijd weer de spelbreeksters temidden van de triomfantelijke interkerkelijkheidsvrolijkheid onzer dagen.

Gaan jullie op de vereniging ‘Sion’ maar rond aan alle zijden, en verheug je in de belijdenisgeschriften. Telt al die vestingwerken maar, die de Heilige Geest, door middel van onze Vaderen, ons heeft geschonken, telt ze concreet, met het oog op de tegenwoordige vijanden van de Kerk, en eert ze, omdat ook jullie daardoor beschermd worden tegen verwoestende valse profetie. Juist ‘de dochters van Juda’ moeten die roem van Sions muren leren, zegt Psalm 48:12-14 uitdrukkelijk. Dat is de rooster, die God aan alle jeugdverenigingen geeft, opdat Hij ook in de toekomst in Nederland de roem over Zijn Sion nog horen zou.

Dan werken jullie wellicht in een klein groepje, en in ‘t midden van een onaanzienlijk kerkje, en met een toekomst van isolement voor ogen. Want de muurbrekers hebben langzamerhand vrij spel en de interkerkelijkheidsprofeten zullen al triomfantelijker worden, en dan worden wij met elkaar in het hoekje van de bekrompenen gezet.

Maar laat ons dat toch niet ontmoedigen: De bouwwerken van Sion – ónze roem – zullen toch sterker blijken dan die der ménsen.

Hoe groot en hoog de vals -oecumenische tempel ook worden zal, hoe hel hij blinken zal in de ogen der mensen: het is en blijft vermetel ménsen-werk, een lemen wand, met loze kalk bepleisterd, zoals hetzelfde Ezechiël 13 ons zegt, als het ons ná de afbraak ook de bouw van de valse profeten toont (vers 10 v.v.)[2].

Straks is de dag des Heren daar; dan komen de harde windstoten en de grote plasregens des Heren – want het is dán: oordeelsdag. Alsdan zal de ‘oecumenische’ ‘kalk’ blijken slechts ‘loze kalk’ geweest te zijn, en de ‘oecumenische’ ‘wand’ zal de storm van ‘s Heren toorn niet kunnen verduren.

Alleen de vestingwerken van Sion, die eeuwige Stad Gods, blijven staan, stuk voor stuk, hóóg op haar eeuwige muur!

 

[1] Er bestaat in Nederland een interkerkelijk zendingstijdschrift ‘De Heerbaan’, waarin Dr.J.C. Hoekendijk in Augustus 1949 een breed en ontdekkend artikel schreef onder de titel: Deelgenoten in Verantwoordelijkheid. Daaraan ontleenden wij in het bovenstaande enkele termen. Zie over deze Dr. Hoekendijk (thans professor te Utrecht) Drs.v.d.Waal, in zijn reeds meermalen aangehaalde boek, en voorts in de Reformatie van 29 Augustus 1953 en Ds. G.Janssen in de Reformatie van 3 October 1953.

[2] Vgl. De titel en inhoud (m.n. Hoofdstuk 1) van Prof. Schilders strijdschrift: ‘Loose Kalk”. Een kostelijk document van staan-in-de-bres ter bescherming van Gods volk.




De twist om de kerkmuur (3)

In deze aflevering vervolgen we de artikelenserie van ds. Trimp over “De twist om de kerkmuur”.

 


 

  1. Sions muur “interkerkelijk” ondergraven.

Want wat zegt vrijwel iedereen in onze jaren? Toch immers niet anders dan dat álle kerkmuren slechts noodbouwsels van mensen zijn, in plaats van edelstenen des Heren!

En dat het dus hoog tijd wordt, dat wij, eerst nog in “inter-kerkelijk”, maar daarna in “oecumenisch” verband bijeenkomen, om aldus te zijn: ‘s Heren ene “wereld-kerk”!

En omdat deze machtige drijving niet toekomen kan, en ook principieel niet toekomen wil aan de in de Schrift voorgeschreven roem op de kerkmuur, ja zelfs ons allen leert twisten tegen de Bouwheer en Kunstenaar van de hoge Muur van Openb. 21, daarom zullen we hier moeten spreken van ‘de valse profetie der interkerkelijkheidsprofeten’.

Valse profetie is immers altijd de voortdurende twist met God, een wederstreven van Zijn geopenbaarde Wil, een niet willen eren, van wat Hij zo uitdrukkelijk ons heeft geopendbaard met bevel van prediking en geloof!

Want wat is het geval?

Men zag in de voobijgegane jaren een veelheid van kerken rondom zich, allerlei groepen christenen, die zich -elk voor zich – veilig hadden verschanst in hun respectieve genootschappen, geen onrust meer gevoelden over de afzondering, en hun eigen standje, als ‘t moest, zó heftig verdedigden, dat hun eenmaal opgerichte vesting wel voor altoos onneembaar scheen. Zo hoog en breed waren aller muren geworden!

En van al dit gedoe is toen gezegd – en terecht! – dat zulks de Here Christus niet behagen kán; dat dit niet mócht geschieden met de Kerk van God.

Maar wat doet men nu? Men vraagt niet: Hoe is dat mogelijk, dat er zóveel muren zijn opgericht, zoveel verschansingen zijn gebouwd?

Men zegt evenmin: Op welke fundamenten staan die muren eigenlijk, op wat voor gronden wordt hier en ginds gebouwd, wie is de bouwheer van dit alles?

Die vragen laat men liggen, terwijl dit juist de waarheidsvragen zijn, in welker beantwoording beslist moet worden of de muren, die men ziet, gebouwd zijn naar ‘s Heren Wil en bestek – en dus bewaard moeten blijven – óf naar ménsen-willekeur.

Maar neen, zo zegt men, op zúlke vragen kunnen we niet ingaan! Mede ten gevolge van de enorme invloed van Karl Barth’s denkbeelden verklaart men zichzelf onbevoegd het gehalte en het fundament der muren te onderzoeken op hun apostolisch karakter, d.i. de belijdenisgeschriften der kerken op hun inhoud te beproeven.

Het is niet uit te maken hier op aarde – zo horen wij ons verzekeren – wáár God bouwt en waar ménsen knutselen. Tenslotte zijn we allemaal mislukte muurtjesbouwers bij de Here en nergens op de wereld wordt kaarsrecht gebouwd op het door de apostelen gelegde fundament: Góds Sionsbouw is door ons toch niet te ontdekken.

En dus: het herstel van de gebroken kerkelijke verhoudingen zal geheel anders moeten plaats vinden: Het ‘belijden’ [1]van de een is altijd anders dan van de ander: Maar dat mag nimmer aanleiding zijn tot aparte murenbouw; integendeel, wij beperkte, zondige, mensen moeten leren dat ieder tenslotte maar een deeltje van de ongrijpbare Waarheid Gods gegrepen heeft in zijn eigen belijden. En daarom moeten we met onze verschillen niet uit elkaar, maar juist naar elkaar toe! Alles moet bij elkaar gebracht, en versmolten worden en zó zal kunnen ontstaan de ene belijdende volkskerk, ja sterker nog: de ene grote wereldkerk, die de vermoeide mensheid opvangen en verzorgen kan.

Wég dus met de vragen: WAT belijdt Gij, HOE is precies Uw léér-formulier, is Uw muur wel kaarsrecht, en Uw fundament gelegd door Christus en Diens heilige apostelen?! Wég met al die hoogmoedige vragen: Want ALLE muren zijn verkeerd, belijdenissen zijn er niet om als muren af te schutten en tegenstelingen te bestendigen; belijdenissen zijn slechts goed, als men in de open ‘ruimte’ der Kerk elkaar ontmoeten wil, en eigen belijdenis in het grote oecumenische ‘gesprek’ durft beschikbaar stellen voor en prijs te geven aan het grote proces der oecumenische versmelting. De grenzen moeten juist vervloeien gaan, wie praat er dan nog over ‘muren’?

We komen thans te leven in een ‘dynamische’ tijd, waarin alles zich beweegt: en muren zijn slechts starre bouwsels, waarmee tenslotte niets te beginnen is[2].

En déze valse profetie, die oppermachtig haar stem verheft, leert in onze dagen aan de mensen het klagen, het schelden, het twisten over kerkmuren en het roemen in interkerkelijkheid.

 

Maar hoe luide dit alles ook wordt toegejuicht, wij blijven volhouden dat deze interkerkelijkheidsprofetie opium is voor het volk[3]. Want men gaat er van uit, dat Góds werk aan Sion in deze wereld niet te vinden is; men vraagt niet naar de Here en Diens muren-bouw; het is alleen maar de domme mens – zo wil men ons doen geloven – en niet en allereerst de wijze God, die de muren der kerk heeft opgericht.

Dus zoekt men temidden van alle zondige verdeeldheden en menselijke bouwsels niet naar de zichtbaarwording van Openb. 21 in ons midden, en men bekommert zich niet eens meer om het apostolisch fundament!

De eigenlijke kwesties en de eerste vragen blijven liggen – hoe veel men overigens ook gezien heeft van de moeite der verdeeldheden; men mág niet meer vragen: welke muren zijn van Boven geconstrueerd, en welke zijn door eigenwillig mensen vernuft ontworpen? want hoe kan men nu ooit zó iets vragen – zo jammert men:

We zijn toch immers allen zondige mensen, en niemand heeft immers de volle waarheid in zijn bezit, en het Woord Gods is toch immers naar zijn gehalte ongrijpbaar ver?!

Stel daarom niet langer dwaze vragen naar het gehalte – zo luidt de oecumenische raad – maar ga verstaan dat alle bouwsels principieel gelijk zijn: álle muren zijn mensen muren; God heeft geen van deze gemaakt. Alle grond is even weinig en evenzeer: kerkgrond van de Here God!

Dit is het gebod voor heden: Open staan voor elkaar (Interkerkelijkheid) opdat daarná alle groepen zullen zijn vervallen (Wereldkerk).

Dat is de valse profetie, het oecumenisch refrein, dat elke dag van alle kant voor ons gezongen wordt. En daarin passeert men Gód, negeert men Hem, Die gezegd heeft, dat Hij is, van dag tot dag, Bouwheer en Kunstenaar, ook van Sions Muur.

Hier wordt de practijk der valse profetie naar de beschrijving van Ezechiël 13 voor ons zichtbaar: Immers, deze interkerkelijkheidsprofeten, wier profetie gevoed wordt uit ongeloofstheorieën als hierboven geschetst, hebben iets gezien van de droeve gevolgen van het kerkverval. Maar de oorzaken willen ze niet zien.

Wél weten zij, dat het niet blijven kan zoals ‘t nu is. Maar in plaats dat zij het afdwalend kerkvolk naar de fundamenten terugdrijven, en de goede belijdenis der Kerke Gods wederom doen verstaan, brengen zij alle verdoolden nog verder van huis, van het Huis des Heren, roepende: Terugkeer is niet nodig; er is niet één leer, die de volle waarheid verkondigt en U altoos binden kan. Geen terugkeer, maar juist voortgang is heden geboden: Stap heen over alle kerkmuren en kom tevoorschijn, achter beschuttende wallen vandaan!

En nu lezen wij dan Ezechiel 13[4]: Als de valse profeten in Israël, wel bemerkende het verval van Sion, weigeren het volk te roepen tot terugkeer naar Gods goede Woord, doch integendeel hun eigen geest nawandelen en in ‘s Heren Naam de idealen van hun afvallig verstand prediken, – dan zegt de Here (vs 3 vv.): Wee de dwaze profeten! Als vossen in de bouwvallen zijn Uw profeten, Israël! – Gij zijt niet op de bressen gaan staan en Gij hebt geen muur opgetrokken om het huis Israels, zodat het op de dag des Heren zou kunnen standhouden in de strijd.

De ware profetie drijft het kerkvolk des Heren altoos terug in de afzondering en de bescherming van Sion; die durft aanwijzen, waar de gebreken zijn van de kerk en haar leer, stelt zich juist daar op, waar de bressen zijn in de muur van Sion, opdat de Kerk verduren kan de scherpe keuring des Heren, op de grote Dag van ’s Heren beproeving. Zo is de ware profeet een muur voor het volk.

Maar de valse profetie doet het geheel anders; als de ware profetie het begin is van de herbouw, is de valse het begin en het einde, de oorzaak én de bezegeling van de afbraak van Sions muur: Zoals vossen in de bouwvallen ondergraven wat er nog over is van een geschonden muur, en dus totaal ontbloten het van bescherming verstoken volk des Heren [5] zó zijn deze profeten voor Israël geweest: Toen het verkeerd ging in Sion, en dientengevolge de vijand de muur kon schenden en de stad kon binnendringen, hebben zij die ineenstorting nog gróter gemaakt, met al hun gewroet.

En zó is het nu vandaag, meisjes! De válse profetie wroet overal, en zit overal tussen: Veel muren zijn reeds ingestort, veel kerkvolk is reeds ten prooi aan vreemde machten; ter plaatse, waar vroeger Gods Woord en de gereformeerde belijdenis beschermde en beschutte!

Want toen de moeiten kwamen in de kerk, en de muren barsten gingen vertonen, waren de profeten, die thans het hoogste oecumenische woord hebben, absent: zij beschermden niet, en hielpen niet de muur te helen. Maar nu hier en ginds de afbraak zich doorzet, nu wordt deze instorting bezegeld door de ondergravingsarbeid van déze interkerkelijkheidsprofetie aangaande de muur van Sion.

Onbeschaamd wordt de interkerkelijkheid gepredikt; je wordt als een zonderling beschouwd, als je niet meedoet! Dat is een veeg teken, een teken van de tijd: Om de muren van Sion bekommert men zich niet meer! De eerste vragen stelt men niet meer! Ziende het verval maakt men het nog groter, daar men middelen gebruikt, die erger zijn dan de kwaal. Aan het eerst-nodige komt men niet meer toe, want men is te druk bezet met oecumenische besogne.

Maar God zegt: Wee U, valse profeten! Gij zijt als vossen in de bouwvallen: Gij, die de doorbraak predikt in plaats van de bekering, de afbraak in plaats van het herstel!

 

[1] “belijden” is een lievelingswoord in deze kringen. Denk maar eens aan de Kerkorden van de Nederlands Hervormde Kerk. “Belijdenis” let te veel op de inhoud en is te star: “belijden” ziet meer op de actie, het beweeglijke en maakt de vraag naar de inhoud van het belijden secundair!

[2] Zie het prachtige hoofdstuk, dat Drs. C.v.d.Waal schreef: De geloofsbelijdenis van de derde Weg, in zijn rijke boek: Antithese of Synthese?, pag. 293-305.

[3] Lees eens na wat Prof. Schilder schreef hierover, b.v. in De Reformatie van 3 November 1951. Hij toont daar aan, dat men niet van ‘interkerkelijk’ spreken mag, als men niet bedoelt verschillende kerken binnen één verband; omdat men aldus in dit woord reeds de principiële gelijkwaardigheid der ‘kerken’ heeft geleerd, en dus de maatstaf der Confessie (art. 29 N.G.B.) bij voorbaat ongebruikt laat. Hij schrijft daar o.m. dit: ‘Zodat we maar zeggen willen, dat overal, waar onder ‘kerk’ binnen de kring van ‘kerken’, waartussen men laveren of werken wil, de éne keer iets heel anders verstaan worden moet, dan de andere keer, het woord ‘inter-kerkelijk’ opium is voor het volk, kwade profetie, afstomping der consciëntie, een spelen in de kaart van wie het woord misbruiken.”

[4] Zie over de tijd van Ezechiël ook na het boek van Drs.v.d.Waal, dat ik reeds noemde. Pag. 249-252.

[5] Vgl. Spreuken 29:18. Als er geen profietie is, wordt het volk ontbloot.

 




De twist om de kerkmuur (2)

In deze aflevering vervolgen we de artikelenserie van ds. Trimp over “De twist om de kerkmuur”.

 


 

  1. Sions muur in de Schriften geroemd

Het zijn altoos de vijanden van ‘s Heren volk geweest, die gepoogd hebben de muren van de kerkstad Jeruzalem omver te halen en juichten om hun val.

Sion, de Kerkstad des Heren, vond immers van overlang zijn veiligheid binnen de schone vestingwerken, waarvan de 48e Psalm zingt. Zovaak de Israëliet de hoge muur van Sion zag, rees daarin voor hem op de bescherming en de trouw des Heren: Hij is immers een Toevlucht en een Hoog Vertrek; Hij heeft Sion binnen muren besloten, zodat het heil des Heren, dat aldaar genoten wordt, niet verstoord kán worden door enige aanval van de duivel, die loert op de kerk.

En vandaar dan ook, dat nimmer één oprechte Israëliet heeft verlangd naar de afbraak van deze muur: dát zou zijn de donkere dag van het gericht des Heren, als God de heidenen toelaten zou Sions sterkte te verwoesten. Het was voor aller besef de grootste ramp, die ooit het volk des Heren treffen kon, als God Sions vestingwerken zou doen bezwijken onder de stormrammen van de duivel: Oordeel, ballingschap, geestelijke verlating betekent zulks!

Denk maar aan de inneming van Jeruzalem in de tijd van Jeremia: Toen stootte God Zelf Zijn volk weg in het oordeel der ballingschap.

Wat is er in die tijd smartelijk verlangd naar de opbouw van Sions muur! Lees b.v. eens de 102e Psalm: Daaruit spreekt het verlángen naar de opbouw van Sion, de verheffing uit het gruis van de ontblote kerkstad, de zucht tot God, dat Hij toch nieuwe gunst mocht uitbeelden in nieuwe vestingwerken.

Dat is – ná de ballingschap – de blijdschap geweest in de moeitevolle herbouw der stad, zoals door Nehemia is beschreven: Het bespotte muurtje (Neh. 2:19, 4:1-6) wérd gebouwd, met álle macht: Opdat Sion wederom zou mogen zijn: de wel-bewaakte kerkstad des Heren.

En daarmee zochten de Joden destijds waarlijk niet hun zaligheid in een stenen bouwwerk; Neen, maar in die stenen beelden zij publiek uit dat zij krachtens verkiezing afgezonderd waren van de heidenen, niet gestoord wilden en mochten en konden worden in het genieten van het heil des Heren door duivelse aanslagen: Gods wel-beschermde heil, dat temidden van veel vijandschap binnen Sion te genieten was, zochten de Joden, zeer gelovig, in de herbouw van de stad.

Zach. 2: 4,5 zegt dan ook – zij ‘t in anderverband en in symbolische profeten-taal – dat Gód een vurige muur is voor Zijn Kerk, juist als Jeruzalem óvervol zal zijn van zegen, en binnen sténen muren de Sionieten niet meer te houden zijn.

Dus is de muur van Sion zeer te prijzen: Want Gód is de muur, God die zeer te prijzen is, juist ook in Zijn daden van afgrenzing en bescherming der kerk.

 

En déze roem op de kerkmuur vraagt onze God nu ook van ons, die mogen zijn het Nieuw Testamentisch Sion. Dat was maar niet een eigenaardigheid van het Joodse volk, een soort bekrompen nationalisme, dat zij het gruis der muren niet kónden aanzien, en Sions vesting begeerden te herbouwen.

Dat was geloof en liefde, en de onweerstaanbare drang naar de roem des geloofs, de roem in God, hun Hoge Beschermer!

Die roem wilden en mochten zij voor de ogen der vijanden opheffen in de torens en vestingwerken van Jeruzalem!

En dus zullen ook wij, krachtens het blijvende Woord Gods, roemen in de kerkmuren, die ook ons, Nieuw Testamentische Kerk, beschermen. Wij zullen daarin roemen, juist in deze tijd van ongoddelijk geklag en vijandige twisting aangaande de muren Sions.

Lees Openbaring 21, dat ons beschrijft het nederdalende Nieuw-Jeruzalem, de Kerk van Jezus Christus, welker oorsprong de hemel is, en welker toekomst de eeuwigheid.

Deze Nieuw Testamentische Kerk heeft – evenals het Oud-Jeruzalem – een grote en hoge muur, gevestigd op twaalf fundamenten (vs 12 en 14).

Niet onbeschermd dus is de Kerk van Christus: de bewoners worden door die ene muur saamgehouden en bovendien kan lang niet iedereen binnenkomen: Het heil des Heren moet ongestoord genoten kunnen worden, er mag geen breuk in de gemeenschap komen: Dáártoe zondert God Zelf Zijn Nieuw Testamentische Kerk af van de heidenen, en garandeert Hij in haar muur, groot en hoog, haar rust: In die afzondering ligt al haar roem en sterkte!

 

En wat is die muur dan concréét? Wáár kunnen wij, in déze tijd, in dít land, die muur vinden en zien? Wel, Openbaring 21 zelf leert het ons:

De muur der Kerk is gebouwd op de twaalf fundamenten, waarin de namen der twaalf apostelen staan. Dat is zonder beeldspraak gezegd: Alles, wat op de (leer der) apostelen is opgebouwd, ter saambinding der gelovigen, en ter bescherming van de Kerk naar buiten, is de muur der Kerk: Dáárin waakt Gód voor de zielen en geeft Hij veiligheid, afzondering, toekomst.

De leer der Kerk, de belijdenis der Kerk wordt hier bedoeld; daardoor wordt immers de blijvende onenigheid tussen binnen en buiten vastgelegd, beschermt de Kerk zich tegen alle ongoddelijk drijven in deze wereld; daardoor legt zij tevens de band der enigheid om hen, die binnen zijn! In die leer, die voor het oog der buitenstaanders publiek omhoog geheven wordt, grenst de Kerk zich triomfantelijk af van de kwade invloeden, die vergeefs trachten haar te verstoren, en haar haar “heil-genot” willen roven. En daarin is God Zelf: Hij houdt Zijn Kerk daardoor staande; de belijdenisgeschriften zijn immers geschenken van de Heilige Geest.

En dus: De gepredikte belijdenis, die, naar het paslood des Heren, kaarsrecht is opgericht op het eenmaal door Christus en de apostelen gelegde fundament, is de hoge en grote muur, waarbinnen de Kerk haar veiligheid vindt; het is het beleden en te belijden Woord des Heeren!

Dát is Sions roem en sterkte. Wee de Kerk, die daarin niet roemen zou, en niet voor haar afgrenzing, haar muur, danken zou!

Een Kerk zonder belijdenis valt zonder meer ten prooi aan de vijanden der Kerk, is een ontmantelde, ontblote stad, niet áán te zien voor wie de glorie Sions waarlijk kent en bemint!

Want haar van God gegeven muur is toch immers edel-steen (Openbaring 21:18), kostbaar en blinkend als kristal, en vertonende tot op verre afstand de heerlijkheid van ‘s Heren eeuwige Stad?!

 

En over déze muur loopt nu de twist der mensen; over déze muur wordt thans zoveel geklaagd; van déze muur zegt men vandaag: Breek af, breek af, God wil het, anno 1954!

Dat is de ernst, ja de gruwel van onze tijd: Men sloopt Sions muur, onder “interkerkelijke” en “oecumenische” lofzangen en meent Gode een welgevallig werk te doen. Maar de lóf op Sions muur, voorgeschreven in de Schriften, leert vrijwel niemand meer.

Dit is niet te veel, of te scherp gezegd: dat hopen we volgende week te zien.

 




De twist om de kerkmuur (1)

Veel christenen willen graag ‘over kermuren heen’ geloofsgenoten de hand reiken – we moeten eensgezind en interkerkelijk optrekken! In 1954 is door ds. Trimp in een artikelenserie voor ‘De Poortwake’ (blad van de Gereformeerde meisjesverenigingen) stilgestaan bij deze twist om de kerkmuur – nog altijd actueel![1]

 


 

  1. Sions muur “oecumenisch” belaagd

Het kan niet ontkend worden dat ons voornemen om in enkele artikelen met elkaar te spreken over de ‘kerkmuren’ enigszins valt uit de toon van de tijd.

Nietwaar, wanneer wij, gereformeerde mensen, luisteren naar wat wij zo al te horen krijgen van rondom – altemaal uitingen van de machtige algemeen-protestantse tijdgeest – dan moeten wij er wel van overtuigd worden, dat het een zonderling verschijnsel is in de ogen der mensen om te spreken over en te roemen in de muren der kerke Gods.

Want – zo zegt men ons van alle kant – : Kerkmuren zijn er wel, maar ze zijn er om afgebroken te worden; wij moeten ons niet als ‘kerkelijke groeperingen’ blijven verschansen, elk achter eigen muur. Dat is – o schande in deze tijd! – bekrompen en éénzijdig, ja ook: ouderwets!

Neen, dit moeten we doen: Elkaar over de kerkmuren heen de hand geven, en als we daaraan wat gewend geraakt zijn en daarin enige vaardigheid ons verworven hebben, dan moeten we ook verder gaan en consequenties trekken: Eerst hebben we elkaar erkend en geëerd als broeders en zusters, helaas nog elk aan een kant van de muur, maar het schone vervolg moet nu wezen dat we de muren doorbreken, ja zelfs áfbreken.

Immers, zoals het nu is, kán het niet blijven – daarover zal ieder het eens zijn: allemaal groepen en groepjes, overal broeders en zusters, die jaar in jaar uit door kerkmuren gescheiden zijn.

Waarom toch zouden we die kerkmuren nog bewaren? Waarvoor zijn zij goed? Allen, die de Naam van Christus dragen, zijn toch immers één, en behoren toch zóveel gemeenschap met elkaar te oefenen, dat zij bij elkaar in- en uitlopen? Geen kerkmuur mag toch ooit daarin verhindering brengen? Vooral tegenwoordig mag dat niet: De wereld wácht op de Kerk en de mensheid, dodelijk vermoeid als zij is door spanningen en (koude en hete) oorlogen, róept om verzorging van “de” Kerk, die als aller Moeder zich ontfermen zal over haar. Welnu, dan mag toch niets ons, Kerk, van die dure roeping afhouden; die roeping komt tot ons állen, die moeten we dus ook gemeenschappelijk vervullen gaan! Vooral kerkmuren, die tenslotte alle door mensen zijn opgericht – in vroeger jaren, tengevolge van bekrompen twisten en zondige verdeeldheden – mogen ons daarin niet hinderen. De zaligheid is nog nooit afhankelijk geweest van het kerkgenootschap waarbij wij behoorden. En dus: Wat verhindert ons nu nog? Wég met die muren!

Ze zijn er al veel te lang geweest. Sinds het mogelijk is gebleken, dat wij elkaar óver die muren heen de hand konden geven, en die muren dus eigenlijk maar muurtjes waren – en niet die hoge, onneembare vestingen, waarin onze ouders ons destijds nog wilden doen geloven – moet het ook mogelijk zijn óver die muren heen te stappen, of beter nog: ze weg te ruimen! Opdat er eindelijk eenheid komen, en “de Kerk” haar stem in de wereld verheffe met macht.

Eéndracht maakt macht, óók in de kerk!

En wanneer – aldus nog steeds de roep der vele kerkmuurbrekers – de jeugd der kerk dit gaat verstaan, en de moed weet op te brengen om de muren der Vaderen te slechten, zal in déze jaren voor ónze ogen, het wonder zich gaan vertonen, dat – na jaren van verbrokkeling en onzalige verdeeldheid – de ene Kerk van Christus voor ons staat, die Kerk, waarnaar elk oprecht Christenhart verlangt!

 

En dus – meisjes: Dit alles gaat juist jullie aan! We hebben hier te maken met de ook in ons land zeer machtige zgn. “Oecumenische” Beweging, de drijfkracht van de “Wereldraad van Kerken”, zoals jullie uit het voorgaande wel reeds begrepen zult hebben. In naam van het “oecumenisch ideaal” is de twist tegen de kerkmuren begonnen en tot op vandaag met grote energie volgehouden. En uit alle betoverende woorden, waarin ons het ideaal van de ene, oecumenische Kerk wordt uitgebeeld, blijkt, dat juist de jeugd-van-thans de schakel zal moeten vormen tussen het bekrompen verleden (der vele kerkgenootschappen) en de lokkende, wijde toekomst (der oecumenische christenheid).

Jullie zult gewonnen moeten worden, door al die hartstochtelijke woorden, voor de bouw van de ene oecumenische Kerk van Christus, ‘de Heer der wereld’.

En daartoe zullen jullie eerst bereid gemaakt moeten worden het oude, dat in de weg staat, te slopen, en de kerkgrond, waarop nu nog al die lastige muurtjes staan – ook de muurtjes van de vrijgemaakte kerk, waarbinnen jullie ‘s Zondags de Here aanroept en prijst -, zó te effenen, dat het spoedig wezen zal het vlakke veld, waarop tot verbazing der ganse wereld – al ‘s werelds eensgezinde Christenen hun grote Kerkdienst houden gaan!

En juist daarom gaan wij nu eens praten over die kerkmuren. Zeker, het is hoogst ongepast, in deze tijd vol oecumenische overwegingen en overwinningen zulke onderwerpen aan te snijden. Maar het gaat om jullie én om de Kerk: Dus willen we weten, wat we van die af te danken muur nu eigenlijk denken moeten, en hoe wij de slopers begroeten zullen, als ze straks ook óns komen vragen de roem in ons vrijgemaakte kerkmuurtje te staken en het breekijzer van het oecumenisch ideaal er in te slaan.

 

Wij zullen daarbij vooral aandacht moeten geven aan het verschijnsel van de ‘Interkerkelijkheid’. Want zie – de slopers van de kerkmuren hebben begrepen, dat alles groeien en wennen moet en ‘t alleen maar langs de weg van geleidelijkheid komen kan tot de volkomen verdwijning der kerkmuren.

Welnu, die weg-dáárheen is de interkerkelijkheid.

Ik hoop, dat jullie dit woord begrijpen:”Inter-kerkelijkheid”noemt men de omgang, de gemeenschap die ‘tussen’ ‘kerken’ en ‘kerkleden’ bestaat. (Inter = tussen.) En dan natuurlijk niet kerken van hetzelfde kerkverband, maar juist kerken en kerkleden van allerlei verbanden.

Zoals ‘internationaal’ genoemd kan worden, alles wat ‘tussen’ twee of meer landen gebeurt: Er zijn nog landsgrenzen, maar er is over heen te komen! – zó wil dat woord ‘interkerkelijk’ zeggen: Er bestaan nog wel grenzen, en er zijn nog verschillende ‘kerken’, we zijn nog niet waar we wezen moeten en komen willen: De ene kerk. Máár: We leven toch wel vlak náást elkaar, op dezelfde kerkgrond tenslotte, en zie: we komen reeds over de grenzen heen, we doen allerlei actie reeds samen en allerlei bezit wisselen we reeds uit! We wennen dus reeds aan elkaar; sommige grensverschillen en taalverschillen moeten nog opgelost worden, en ieder moet zijn eigen belangen nog wat veilig stellen in het nieuwe, brede verband. Maar we kómen naar elkaar toe: Interkerkelijke omgang!

En als ik het zó zeg, zullen jullie wel begrepen hebben, dat de interkerkelijkheid – die we vandaag overal aantreffen: P.I.T., Interkerkelijk Overleg in Radio (en andere) Aangelegenheden, Interkerkelijke Evangelisatie Acties, Interkerkelijk Jeugdwerk, Interkerkelijke Zangdiensten, Kerst-samenkomsten enz. enz. – slechts een overgangs-situatie is.

In principe staat de deur voor elkaar open, zijn reeds de muren van onwaarde verklaard: de kerkleden komen te voorschijn, áchter hun muren vandaan, en treden gezamenlijk voor het voetlicht der wereld. Meestal nog niet op Zondag: maar dáárheen zijn we op weg! En als ‘t zóver eenmaal is, zal de Interkerkelijkheid zijn dienst gedaan hebben.

En vandaar, dat wij juist op die interkerkelijkheid willen letten; het is niet anders dan een deftige naam voor het vaardig gehanteerde oecumenische breekijzer van daareven.

 

[1] C. Trimp, ‘De twist om de kerkmuur’, De Poortwake, jrg. 8, nr. 36, 15 jan. 1954: pp. 313-314.