Belijdenis en eenheid (11): Wij geloven en belijden één katholieke of algemene kerk

Wij vervolgen hier de artikelenserie over ‘belijdenis en eenheid’ van de hand van ds. P.K.A. de Boer, emeritus predikant van de Free Reformed Churches of Australia.[1]

 


 

De titel van dit artikel is genomen uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis. De openingswoorden van artikel 28 zijn: We geloven en belijden één katholieke of algemene kerk. We kunnen dit vergelijken met de Westminster Confession of Faith, die in hoofdstuk 25, paragraaf 1 zegt: De katholieke of universele kerk, die onzichtbaar is, bestaat uit het volle aantal uitverkorenen…, en in paragraaf 2: De zichtbare kerk, die onder het evangelie eveneens katholiek of universeel is (niet tot één natie beperkt, zoals vroeger onder de wet), bestaat uit allen die over de hele wereld de ware godsdienst belijden. Hierbij kan opgemerkt worden dat terwijl de Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt over één kerk, de Westminster Confession inhoudt dat er twee kerken zijn, de ene onzichtbaar en de andere zichtbaar. Deze gevolgtrekking ligt in haar bewoordingen wanneer ze in haar tweede paragraaf zegt dat de zichtbare kerk ook katholiek of universeel is. Mijn intentie hier is om te laten zien dat dit een belangrijk verschil is, met serieuze praktische gevolgen. Dit zal allereerst worden gedaan door aandacht te geven aan hetgeen de Westminster Confession zegt over de onzichtbare kerk, en daarna wat zij zegt over de zichtbare kerk.

 

De lering van de Westminster Confession over de “onzichtbare” kerk

Zoals reeds zichtbaar in het citaat hierboven zegt de Westminster Confession dat de onzichtbare kerk bestaat uit het volle aantal uitverkorenen… Ter verduidelijking voegt zij hieraan toe dat dit omvat allen die tot één vergaderd werden, worden of zullen worden onder Christus haar Hoofd; zij is Zijn vrouw en Zijn lichaam, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt. Ik wil u eraan herinneren hoe een paar artikelen geleden er aandacht werd gegeven aan de neiging van de Westminster Confession om Gods eeuwige besluit en verkiezing als haar startpunt te nemen. Ze doet dit beslist hier. Ze houdt vast aan, en benadrukt, de lering dat boven alles God alle dingen van eeuwigheid beslist. Dit wordt onderscheiden van de werkelijkheid die hier beneden op aarde plaatsvindt.

 

Laat me dit nader verklaren: Degenen die deze lering van de Westminster Confession volgen, brengen in dat het essentieel is om uitverkoren te zijn en dus tot de onzichtbare kerk te behoren, omdat alleen dat degenen zijn die behouden worden. Zoals verderop zal worden getoond, is een verdere gevolgtrekking dat het niet zoveel uitmaakt tot welke zichtbare kerk men behoort. Echter, voordat we daarop ingaan, mag ik u erop wijzen dat hetgeen de Westminster Confession de onzichtbare kerk noemt, als deel van Gods eeuwige besluit, tot Zijn verborgen wil behoort. De Here vertelt ons over het feit van zijn eeuwige besluit, of voornemen, maar vertelt ons niet wat het omvat. Een ware gelovige mag leven met de zekerheid dat hij uitverkoren is, maar hij mag niet speculeren over de uitverkiezing van anderen. Deze kennis behoort tot de Here en we mogen niet proberen nieuwsgierig daarin in te zien.

 

Wanneer we in de Nederlandse Geloofsbelijdenis spreken over één heilige katholieke of algemene kerk erkennen we dit besluit en voornemen van God, maar we erkennen dat Zijn voornemen aan Hem toebehoort en dat het een voornemen is waarmee Hij druk bezig is om dat uit te werken tijdens de wereldgeschiedenis. We zullen dus niet spreken over een onzichtbare kerk in onderscheid van een zichtbare kerk. In plaats daarvan zullen we vanuit de Schrift erkennen dat de Here reeds alles heeft voorgenomen met betrekking tot de vergadering van Zijn kerk. Hij weet wat het eindresultaat zal zijn, waaronder exact al degenen die daartoe zullen behoren. Echter, het eindresultaat is nog niet bereikt. De Here werkt er nog aan. Na de zondeval begon Hij Zijn kerk te vergaderen. Vanuit hetgeen Hij in de Schrift vertelt mogen we opmaken dat Adam, Eva, Noach, Abraham, Izak, Jakob, David en velen die de Here niet noemt reeds tot deze kerk behoren. In feite – omdat de Here leert dat degenen die hun vertrouwen op Hem stellen na hun dood onmiddellijk in de hemel worden opgenomen – weten we dat een groot gedeelte van Zijn kerk reeds daar in de hemel is vergaderd. Wij, die nog hier op aarde leven, kunnen hen niet zien en zullen daarom erkennen dat in vele opzichten het kerkvergaderend werk van de Here voor ons is verborgen. Voor ons is het onzichtbaar.

 

Bovendien, terwijl de Here druk bezig is om Zijn kerk hier op aarde te vergaderen uit vele plaatsen en landen, zien we dit ook niet allemaal. We kunnen bekend zijn met Zijn kerkvergaderend werk in bijvoorbeeld Nederland, Canada, Zuid-Afrika, Zuid-Korea, Indonesië en minder toegankelijke landen als China en Noord-Korea, maar we kunnen niet zien waarmee de Here bezig is. Samengevat, we erkennen dat de Here een voornemen heeft; Hij is druk bezig Zijn kerk te vergaderen door de eeuwen naar Zijn voornemen. We kunnen dit niet allemaal zien, maar dat betekent niet dat er een onzichtbare kerk is, in onderscheid van een zichtbare. De Schrift zelf maakt een dergelijke onderscheiding niet.

 

De lering van de Westminster Confession over de “zichtbare” kerk

Zoals even hiervoor werd aangehaald, bestaat volgens de Westminster Confession de zichtbare kerk uit allen die over de hele wereld de ware godsdienst belijden, samen met hun kinderen. Verder wordt uitgelegd dat zij is het Koninkrijk van de Here Jezus Christus, het huis en gezin van God; en buiten haar is geen normale mogelijkheid om behouden te worden. Zoals kan worden opgemaakt uit de naam die aan haar wordt gegeven, duidt de zichtbare kerk aan hoe wij hier op deze aarde kerken zien samenvergaderd. Dat dit wordt bedoeld door deze belijdenis wordt bevestigd wanneer ons verder wordt verteld in de volgende paragraaf dat zij heeft de evangeliebediening, de woorden Gods en zijn instellingen, voor de vergadering en volmaking van de heiligen.

 

In praktische zin wordt deze uitleg van de zichtbare kerk in het bijzonder problematisch wanneer we verder lezen in paragraaf 5 dat de zuiverste kerken die er onder de hemel zijn nog blootstaan aan verwarring en dwaling. Hoewel het waar is dat sommige kerken meer getrouw zijn dan andere (zie bijvoorbeeld hoe de zeven kerken in Klein-Azië worden toegesproken in Openbaring 2 en 3) is het probleem dat in de praktijk deze lering wordt toegepast op de diversiteit tussen verschillende denominaties[2] die vandaag worden gezien. Zodoende kan een baptisten-, of pinksterkerk een hoger of lager niveau van zuiverheid hebben, en toch worden ze nog beschouwd als wettige kerken. Uiteraard zou iemand worden aangemoedigd om lid te worden van de meest zuivere zichtbare kerk, maar de gevolgtrekking is dat het uiteindelijk niet zoveel uitmaakt tot welke zichtbare kerk men behoort. Wat werkelijk uitmaakt is dat men een lid is van de onzichtbare kerk. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de Westminster Confession erkent dat sommige kerken zo zijn verbasterd dat ze geen kerken van Christus meer zijn maar synagogen van Satan, maar het onderscheid tussen de ware en de valse kerk zoals geleerd in de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt erg troebel.

 

In artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis onderhouden we dat de ware kerk wordt herkend aan haar kenmerken, namelijk 1) dat de kerk de zuivere prediking van het evangelie onderhoudt, 2) dat zij de zuivere bediening van de sacramenten onderhoudt…, en 3) dat de kerkelijke tucht geoefend wordt om de zonden te bestraffen… Waar deze kenmerken worden gevonden, daar is Christus werkelijk bezig zijn kudde te vergaderen. Waar deze kenmerken niet worden gevonden, is Hij niet aan het vergaderen. We baseren dit op hetgeen de Here Jezus zegt in Johannes 10 dat Zijn schapen naar Zijn stem horen (verzen 16 en 27). Zelfs hoewel de boodschap van zaligheid wordt gebracht door zwakke en gebroken vaten, is het punt dat de ware kerk wordt herkend aan de zuivere evangelieverkondiging. De vraag hier is en blijft of de boodschap die wordt gebracht wel of niet recht doet aan hetgeen de Here heeft geopenbaard in de Schrift. Nauw hieraan verbonden en onafscheidelijk daarvan is de kerkelijke tucht, omdat de valse leraars duidelijk verworpen moeten worden (zie Titus, en de nadruk op de leer in de eerste hoofdstukken en dan in het bijzonder 3:10[3]). Dus, om het op een praktische en directe manier te zeggen, zoals degenen die in het verleden erop stonden dat de besnijdenis voortging, zo moeten vandaag diegenen verworpen worden die eraan vasthouden het voorrecht en de zegen van de kinderdoop te ontkennen. Zo moeten ook verworpen worden diegenen die de lering van de Schrift met betrekking tot Zijn heerlijke schepping, en de bijzondere positie en rol die Hij aan mannen en vrouwen heeft gegeven, ondermijnen. We kunnen hieraan toevoegen diegenen die de rijke troost van de zaligheid ondermijnen door eraan vast te houden dat mensen voor zichzelf een bepaalde mate van de Geest moeten bereiken, enzovoorts. Hier is niet de tijd, plaats en doel om iedere ketterij te analyseren, maar hopelijk wordt het beeld duidelijk. Waar het evangelie niet langer puur wordt verkondigd, kan men niet volhouden dat een dergelijke kerk slechts een minder zuivere zichtbare kerk is. Dit is wat het spreken over verscheidene denominaties zo verkeerd en misleidend maakt. De Schrift spreekt ook niet op een dergelijke wijze. Zij spreekt slechts over Christus die Zijn kudde samen vergadert als Zijn kerk. Met dankbaarheid mogen we herkennen dat Hij dit doet in verscheidene plaatsen en na een dergelijke herkenning kunnen we samengevoegd worden als verband van kerken.

 

Enige nadere overwegingen over dit verkeerde onderscheid tussen onzichtbare en zichtbare kerk

De meeste denominaties verdedigen tegenwoordig dit onderscheid tussen een onzichtbare en zichtbare kerk. In die context wordt vaak gehoord dat het niet werkelijk uitmaakt tot welke zichtbare denominatie men behoort, omdat delen van de onzichtbare kerk in al deze denominaties worden gevonden. Hoewel het vandaag erg algemeen is geworden om op een dergelijke wijze te spreken, is deze lering in zichzelf onschriftuurlijk. Zij leent zich erg makkelijk voor de huidige postmoderne gedachte dat de waarheid kan variëren, afhankelijk van iemands eigen perceptie en interpretatie. Het kan gezien worden als één van de grootste bedreigingen van de waarheid van Gods Woord en de ware vergadering van Zijn volk vandaag. Het is zo gevaarlijk omdat het op een subtiele en verborgen manier verschijnt. Het is de bedoeling om aan deze dwaling verdere aandacht te geven met betrekking het toezicht op het avondmaal.

 

Laten we hiertegenover in gedachten houden hoe de Here in Zijn Woord duidelijk maakt dat we ons bij de ware kerk moeten voegen, die de werkelijke vergadering van Zijn volk is, die vandaag voortgaat. In artikel 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis belijden we dat er geen heil is buiten deze heilige vergadering en gemeente. Dit is niet bedoeld om te insinueren dat er geen ware gelovigen buiten de kerk zijn. Die kunnen er zijn, maar zij zijn ten onrechte buiten, en zullen op de een of andere wijze aan Christus’ kudde toegevoegd worden, zelfs al is het op hun sterfbed (zie Zondag 22). Dit betekent dat er voor ons vandaag een grote noodzaak is om met Christus’ kudde vergaderd te worden, die voor ons vandaag de ware kerk is, omdat Christus Zijn kudde heeft gered en Hij ons oproept dat wij daarbij worden gevoegd. Te verwaarlozen dat we ons bij de ware kerk moeten voegen is zoals het te verwaarlozen het weer te checken voordat we de zee op gaan. Het komt erop neer onachtzaam zichzelf in gevaar te begeven. We moeten het argument opzijzetten dat God degenen die Hij besloten heeft te redden toch wel zal redden. Zoals we ook voordat we de zee opgaan de gevaren niet negeren met de gedachte dat God toch wel zal redden degenen die Hij besloten heeft te zullen redden, zo moeten we ook wanneer we over de kerk spreken de oproep gehoorzamen om tot Zijn kudde gevoegd te worden. Gods eeuwige voornemen en Zijn besluit van verkiezing nemen niets weg van onze menselijke verantwoordelijkheid. We mogen beslist niet de Here onze God verzoeken en moeten de verleidingen weerstaan, zoals ook Christus die heeft weerstaan (Mattheüs 4:5-7).

 

 

[1] P.K.A. de Boer, ‘We Believe and Profess one Catholic or Universal Church’, Una Sancta, October 31, 2015: pp. 470-472.

[2] Dit is een term waarvan wij als gereformeerde belijders altijd van zijn weggebleven (zie verderop), maar die heel gebruikelijk is geworden onder degenen die de onderscheiding tussen onzichtbare en zichtbare kerk verdedigen.

[3] De oude Statenvertaling van dit vers is nog altijd het meest accuraat: Verwerp een ketterse mens na de eerste en tweede vermaning.




Belijdenis en eenheid (10): De belofte die voor u en uw kinderen is

Wij vervolgen hier de artikelenserie over ‘belijdenis en eenheid’ van de hand van ds. P.K.A. de Boer, emeritus predikant van de Free Reformed Churches of Australia.[1]

 


 

We laten onze kinderen dopen omdat de Here door de apostel Petrus op de pinksterdag zegt dat de beloften, voor degenen die zich bekeren en geloven, zijn voor u en voor uw kinderen (Hand. 2:39). We mogen er daarom van verzekerd zijn dat kinderen die ons, gelovigen, worden geboren, zijn opgenomen in het verbond dat Hij met ons heeft gemaakt. Met dankbaarheid zien we dat de apostel Petrus is geïnspireerd om te spreken op een wijze die overeenkomt met hoe de Here tot Abraham had gesproken, toen Hij zei: Ik zal Mijn verbond maken tussen Mij, u en uw nageslacht na u, al hun generaties door (Gen. 17:7). In de Heidelbergse Catechismus belijden we daarom in Zondag 27 dat kinderen gedoopt moeten worden, want zij horen evengoed als de volwassenen bij Gods verbond en bij zijn gemeente. Evenzo belijden we in de Nederlandse Geloofsbelijdenis dat men kinderen behoort te dopen en met het teken van het verbond te verzegelen, evenals de kleine kinderen in Israël besneden werden op grond van dezelfde beloften die aan onze kinderen gedaan zijn.

 

De Westminster Larger Catechism formuleert deze zaak op een andere wijze. We lezen in vraag & antwoord 31 van deze Catechismus: Met wie werd dat genadeverbond gemaakt? Het genadeverbond werd gemaakt met Christus als de tweede Adam, en in Hem met al de uitverkorenen van zijn zaad (Gal. 3:16, Rom. 5:15-21, Jes. 53:10-11). In dezelfde Catechismus in v&a 166 lezen we ook: Aan wie moet de doop bediend worden? De doop moet niet worden bediend aan mensen buiten de zichtbare kerk, die dus vreemd zijn aan het verbond van de belofte, voordat zij hun geloof in Christus belijden en hun gehoorzaamheid aan Hem (Hand. 8:36-37, Hand. 2:38). Maar kinderen van ouders, hetzij dat ze beiden hun geloof in Christus en gehoorzaamheid aan Hem belijden, hetzij dat slechts één van hen dat doet, zijn in dat opzicht in het verbond, en dienen te worden gedoopt (Gen. 17:7,9, Gal. 3:9, Kol. 2:11-12, Hand. 2:38-39, Rom. 4:11-12, 1 Kor. 7:14, Matt. 28:19, Luk. 18:15-16, Rom. 11:16). Hoewel zowel Australische als Canadese synoden hebben erkend dat de Westminster Standards met betrekking tot deze zaak een tweezijdig verbond herkennen, wat een belofte en eis omvat, blijft een zekere onbehaaglijkheid over deze formulering. Dit kan gedeeltelijk komen door hoe Dr. A. Kuyper deze confessie gebruikte om zijn theorieën over de veronderstelde wedergeboorte te verdedigen. Niettemin kan het de moeite waard zijn een nadere blik te werpen op de formulering van deze vragen en antwoorden en deze te toetsen aan Gods Woord.

 

Met wie is het genadeverbond gemaakt?

Wanneer de Westminster Standards zeggen dat het genadeverbond werd gemaakt … met al de uitverkorenen… lijkt het de eeuwige uitverkiezing en het verbond door elkaar te halen. Eeuwige uitverkiezing is een deel van Gods eeuwige raad, voornemen, besluit, of welke naam ook wordt gegeven aan Gods voornemen waarmee Hij vooraf besloot wat zou gebeuren, zodat niets bij geval gebeurt.

 

In de Schrift wordt ons verteld over het feit dat God alles vooraf heeft bepaald, maar Hij vertelt ons niet alles wat dit voornemen inhoudt. Zodoende wordt ons vooraf verteld dat de Here voor de grondlegging van de wereld heeft verkozen of uitverkoren degenen die Hij zal redden (Efeze 1:4) maar Hij vertelt ons niet wie Hij heeft verkoren. Het is niet onze zaak om dit te weten, behalve dat wij die geloven er zeker van mogen zijn dat de Here mij heeft gered. We mogen niet nieuwsgierig proberen Gods eeuwige voornemen in te zien. In Deuteronomium 29:29 wordt ons duidelijk genoeg verteld dat de verborgen dingen zijn voor de Heere, onze God… Men kan zich hier ook herinneren hoe de Here Jezus antwoordde aan Petrus. Toen Petrus hem had gevraagd over Johannes’ toekomst, zei de Here Jezus tot hem: Als ik wil dat hij blijft totdat Ik kom, wat gaat het u aan? Volgt u Mij! Met dit antwoord vertelt de Here Jezus duidelijk aan Petrus dat wat de Here heeft voorgenomen voor Johannes niet Petrus’ zaak is; in plaats daarvan moet Petrus zich concentreren op wat hij moet doen, namelijk Christus volgen.

 

Het is noodzakelijk om het feit te kennen van Gods eeuwige besluit, waaronder de uitverkiezing. Gezien hoe de Here ons hierover vertelt, moeten we belijden en eraan vasthouden dat onze zaligheid geheel rust op Gods werk in Christus. We kunnen in het geheel niets toedoen aan onze zaligheid. In het licht van een voortgaande arminiaanse en evangelische tendens is het belangrijk voor ons erop te staan dat onze zaligheid een voorrecht is hetwelk de Here geeft zonder dat wij daaraan bijdragen of iets voor doen. In v&a 31 wil de Westminster Catechism er werkelijk aan vasthouden dat het God is die ons verkiest tot de zaligheid; het is niet zo dat wij Hem kiezen. Dat dit de bedoeling is van deze v&a is duidelijk uit de verwijsteksten. Echter, het verwart dit met het genadeverbond.

 

Dit leidt uiteraard tot de vraag: wat wordt bedoeld met het genadeverbond? In de Westminster Catechism wordt dit gezet in de context van het voorafgaande werkverbond. Om het heel kort te zeggen, in de Westminster Standards verwijst het werkverbond naar het verbond dat God met Adam maakte voor de zondeval en het genadeverbond verwijst naar het verbond dat de Here maakte (of, beter gezegd, vernieuwde) na de zondeval.[2]  Zoals u zult weten, is het verbond de band die God met Zijn volk heeft gelegd. Een verbond omvat twee delen, een belofte en een eis. Soms vergelijkt de Schrift een verbond met een huwelijk. In feite wordt verscheidene keren naar het huwelijk als een verbond verwezen. Zoals het huwelijk een belofte en een eis omvat, zo doet ook het verbond wat de Here met de mens heeft gemaakt dat. In het huwelijk belooft een man liefde en trouw aan zijn vrouw, en een vrouw belooft liefde en onderwerping aan haar echtgenoot. Evenzo belooft de Here liefde en trouw, en Zijn kinderen beloven liefde en onderwerping.

 

In het begin schiep God Adam en Eva in het verbond met hem. Adam en Eva waren niet trouw. Door hun ontrouw verbraken zij het verbond. Vergelijk dit met hoe een huwelijk wordt verbroken door ontucht. Adam en Eva waren ertoe op weg om gescheiden te worden van God, wat in deze context de eeuwige dood inhoudt. Echter, de Here besloot in Zijn barmhartigheid om het verbond te vernieuwen toen Hij de zogenaamde moederbelofte gaf (Gen. 3:15). Door deze belofte aan Adam en Eva werden aanvankelijk alle mensen geroepen tot inkeer en geloof. Al snel maakte de HERE onderscheid tussen mensen. Kain werd, na het vermoorden van Abel, weggezonden. Hoewel niet in veel detail wordt getreden, wordt in Genesis 6:2 een onderscheid gemaakt tussen Noachs familie en de zonen van God die voor zichzelf dochters van mensen namen. Ook na de zondvloed maakt de Here nogmaals een onderscheid onder de zonen van Noach (Genesis 28:24-29). Wat voor nu van belang is, is dat de Here enige jaren later een duidelijke lijn heeft getrokken toen Hij Zijn verbond met Abraham en zijn zaad maakte of vernieuwde. Terwijl het waar is dat God Abraham verkoos, en de Schrift benadrukt dat het Gods keuze was, moet dit niet worden verward met de eeuwige uitverkiezing waarmee de Here had verkozen degenen die Hij had voorgenomen om te redden voor de eeuwigheid. Dit wordt heel duidelijk uit de Schrift, dat niet al Abrahams kinderen voor eeuwig worden behouden. Niettemin blijft het verbond (zoals dat van een huwelijk) een diepe werkelijkheid.

 

Wanneer de Westminster Cateechismus daarom zegt dat het verbond is gemaakt … met al de uitverkorenen spreekt het alsof de ontrouwe kinderen van Abraham nooit werkelijk verbondskinderen waren. Dit zou ook inhouden, om dit in de context van het Nieuwe Testament te zetten, dat alleen deze kinderen die de Here besloten heeft te redden, de uitverkorenen dus, werkelijk in het verbond zijn. De kinderen van Abraham en de gedoopte kinderen van gelovigen kunnen in het verbond zijn, maar dat is niet zeker. Het was hierom dat dr. A. Kuyper betoogde voor veronderstelde wedergeboorte.[3] Wanneer v&a 166 de uitdrukking …zijn in dat opzicht in het verbond… gebruikt, houdt deze confessie haar suggestie vast dat de kinderen van Abraham en van gelovigen vandaag uitsluitend in een bepaald opzicht leden van het verbond zijn, maar niet noodzakelijk in werkelijkheid.

 

Kort gezegd, hoewel de Westminster Standards Gods soevereiniteit en eeuwige besluit willen verdedigen, beginnen ze over het verbond op een onschriftuurlijke wijze te spreken. Met als context dat wij aangesproken worden als verantwoordelijke en verantwoording-schuldige menselijke wezens, maakt de Here een verbond met ons en onze kinderen. Hij roept ons ertoe op om trouw vast te houden aan de beloften, waartoe Hij ons aanzet die te maken, die voor ons in het Nieuwe Testament inhouden: Ik geloof in God de Vader… Ik geloof in Jezus Christus, Zijn eniggeboren Zoon, Ik geloof in de Heilige Geest… De verbondseisen die hierin worden omhelsd blijven voortdurend van toepassing en hebben altijd omvat: Ik zal geen andere goden voor Zijn aangezicht hebben, ik zal voor mijzelf geen gesneden beeld maken, ik zal Zijn Naam niet ijdel gebruiken, etc. Abraham kon tot zijn kinderen zeggen: u zult geen andere goden hebben, want de Here God heeft u tot zijn eigen (verbonds)kinderen gemaakt. Abrahams kinderen konden deze boodschap aan hun kinderen doorgeven door de generaties. Immers, de Here heeft Zelf ertoe opgedragen dat zij deze boodschap en dit voorrecht doorgeven aan hun kinderen na hen (zie Deuteronomium 6).

 

De praktische toepassing van dit alles

Wanneer men de Westminster Standards met betrekking tot dit punt volgt, kan men geneigd zijn om naar zijn of haar kinderen te kijken met de vraag in gedachten: Zijn zij uitverkoren? Terwijl met de Drie Formulieren van Eenheid die vraag wordt genegeerd, omdat dat iets is wat wij aan de Here moeten overlaten. We mogen niet proberen nieuwsgierig te gissen naar wat Hij van eeuwigheid heeft bepaald. In dit opzicht moeten we vertrouwende kinderen zijn. Tegelijkertijd zullen we eraan vasthouden dat de Here werkelijk onze kinderen, namelijk de kinderen van ons gelovigen, heeft ontvangen als Zijn eigen verbondskinderen. Deze opname in het verbond rust geheel op Gods Woord dat Hij heeft gesproken tot de gelovigen en hun kinderen. Een gelovige is simpelweg iemand die vertrouwt op de Here en een blijk van geloofsgetrouwheid geeft. Sommige gelovigen kunnen ontrouw blijken te zijn. Hun gedoopte kinderen hoeven nooit te twijfelen of zij werkelijk behoren tot de kinderen van de Here. Hun doop was en blijft een echte bevestiging ervan dat zij leden van het verbond zijn. Het opgenomen zijn in het verbond rust niet op Gods verborgen eeuwige besluit van uitverkiezing.

 

Integendeel, we mogen er vanuit Gods Woord aan vasthouden dat onze kinderen allen verbondskinderen zijn, zonder enige aarzeling daaraan toe te voegen. Men kan dit vergelijken met hoe alle kinderen van Israël uit de slavernij in Egypte werden geleid. Er was geen vraag of sommige van de kinderen wel of niet uitverkoren waren. We laten de verborgen dingen bij de Here. Integendeel, de ouders van alle kinderen daar in Egypte bereidden hun kinderen voor op de grote uittocht naar het beloofde land. Ja, God wist dat sommigen daar niet zouden komen door hun ongehoorzaamheid. Ter vergelijking, wij allemaal bereiden onze kinderen voor op de grotere uittocht naar de toekomstige eeuwige erfenis. We doen dat door hen te onderwijzen en te laten onderwijzen in de wegen van de Here. In deze context bouwen we onze eigen scholen omdat, zoals we onderwijzen in Zondag 27, deze kinderen van de kinderen van de ongelovigen onderscheiden worden… Het is in feite in deze context dat wij bij de voortgaande groei die de Here aan Zijn koninkrijk geeft allereerst de nadruk leggen op onze kinderen, en dan ook aan het zendingswerk. We concentreren eerst op de kinderen die de Here geeft, omdat Hijzelf het voorrecht geeft hen onder Zijn verbondskinderen op te nemen.

 

Zoals de volgende keer, DV, zal worden getoond, is er een parallel tussen dit punt en hoe de Westminster Standards de kerk en kerkelijke gehoorzaamheid verwarren.

 

[1] P.K.A. de Boer, ‘The Promise which is for you and your Children’, Una Sancta, October 17, 2015: pp. 445-447.

[2] De meeste continentale gereformeerde theologen, waaronder ik zelf, geven er de voorkeur aan om te spreken over een gunstverbond gemaakt met Adam voor de zondeval en een hernieuwing van het verbond als een genadeverbond na de val. Lezers van Clarion (een blad voor leden van de Canadian and American Reformed Churches, vert.) konden recent over deze zaak een uitwisseling van gedachten lezen tussen prof. E. van Raalte, die een betoog voert vóór de uitdrukking werkverbond, terwijl ds. Cl. Stam de continentale uitdrukking verdedigde.

[3] Hij deed dit vanuit de context dat degenen die verkoren zijn ook worden vernieuwd (zie Romeinen 8:29-30).




Belijdenis en eenheid (9): De Westminster Standards vergeleken met de Drie Formulieren van Eenheid

Wij vervolgen hier de artikelenserie over ‘belijdenis en eenheid’ van de hand van ds. P.K.A. de Boer, emeritus predikant van de Free Reformed Churches of Australia.[1]

 


 

In het verleden zijn door synoden van de Gereformeerde Kerken in Canada en in Australië sommige belangrijke verschillen tussen deze twee groepen belijdenissen waargenomen. We willen hier een nadere blik werpen op sommige van deze specifieke verschilpunten. Het kan echter behulpzaam zijn om eerst meer in het algemeen enige aandacht te geven aan deze belijdenissen.

 

Zowel de Westminster Standards als de Drie Formulieren van Eenheid komen voort uit de Grote Reformatie van de Rooms-Katholieke Kerk. Beiden verdedigen ze zeer sterk en vasthoudend het gezag van de Schrift. Ze verwerpen hoe de Rooms-Katholieke Kerk voortgaat om een gezag aan de traditie van de kerk toe te kennen wat alleen de Schrift toekomt. Ze verdedigen allebei eeuwenoude Schriftuurlijke leerstellingen met betrekking tot de Drie-eenheid, de Persoon van Christus, Zijn werk voor de zaligheid, en de Persoon en het werk van de Heilige Geest. Deze belijdenissen hebben meer gemeenschappelijk dan dat er verschillen zijn, maar op het punt van de verschillen rijzen er problemen.

 

De Westminster Standards werden later geschreven dan de Drie Formulieren van Eenheid. Ze werden geschreven in 1646, dus na de Synode van Dordrecht 1618-19, en na de afronding van de Dordtse Leerregels. Zij begrepen dat het belangrijk is om eraan vast te houden dat de zaligheid een vrije gave is die God heeft gegeven. Op de Westminster Assembly waren er die echt wilden vasthouden aan deze belangrijke conclusie. Bijgevolg werd veel aandacht gegeven aan Gods beslissing om diegenen te verkiezen die Hij wilde. Tegelijkertijd herkenden ze de noodzaak voor gelovigen om menselijke verantwoordelijkheid en verantwoording te laten zien en te onderhouden. Niettemin zorgde de sterke nadruk op Gods voorafgaande eeuwige voornemen ervoor dat de belijdenis met betrekking tot de menselijke verantwoording enigszins eigenaardig werd. Om dit duidelijk te maken is het nodig om enige aandacht te geven aan het supra- versus infralapsarisme debat. Laat deze terminologie u maar niet afschrikken. Het is niet zo moeilijk.

 

Supra- versus infralapsarisme

Het woord lapsarisme komt uit het Latijn. Hetzelfde woord is ook in het Engels overgenomen, namelijk lapse, wat wil zeggen: een gat of mislukking. In een theologische context verwijst dit naar de zondeval. De vraag van supra – in tegenstelling tot infralapsarisme heeft te maken met de volgorde van gebeurtenissen vóór en bij het begin van de schepping. Het supralapsarisme zegt dat: 1) God eerst alles heeft voorgenomen, inclusief degenen die Hij heeft verkozen; 2) God vervolgens alles schiep; 3) Dan de zondeval plaatsvond. Het infralapsarisme, aan de andere kant, zegt dat: 1) God alles schiep, waaronder de mens; 2) Vervolgens de zondeval plaatsvond; 3) God toen besloot wie Hij zou verkiezen.

 

In het licht van hetgeen ons wordt verteld in Efeze 1:4, dat de Here ons …vóór de grondlegging van de wereld in Hem (in Christus) uitverkoren heeft… lijkt de volgorde van het supralapsarisme meer Schriftuurlijk. De uitdrukking vóór de grondlegging van de wereld moet wel verwijzen naar de schepping van de wereld. Het lijkt er dus op dat de Here reeds voordat Hij begon te scheppen besloot wie Hij zou uitkiezen ter zaligheid.

 

Echter, degenen die op de wijze van het infralapsarisme redeneren willen alle toespeling en suggestie voorkomen dat God voor het kwaad en de zonde verantwoordelijk is, of dat voornam, of besloot. In artikel 13 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis benadrukken we dat God niet is de bewerker van de zonde die gedaan wordt, en evenmin draagt Hij er de schuld van. We belijden ook in artikel 14, betreffende de schepping van de mens, dat hij werd geschapen op zodanig wijze dat hij met zijn wil in alles overeen kon stemmen met de wil van God. Met andere woorden, voor de zondeval was de mens in staat om niet te zondigen. Hij kon de verleiding van de duivel weerstaan. Het is niet alsof God de mens niet goed genoeg heeft geschapen, of dat God de mens zodanig heeft geschapen dat hij niets anders kon dan zondigen. Dat de zonde in de wereld kwam, valt uitsluitend aan de mens te wijten, niet aan God. De geschiedenis van de wereld zou heel anders zijn geweest als de mens niet had gezondigd. Het probleem met het gezichtspunt van het supralapsarisme is dat God op een of andere manier verantwoordelijk is voor de zonde; want, hoewel het niet wordt gezegd, als God reeds de uitverkorenen koos vóór de grondlegging van de wereld, is de gevolgtrekking dat God reeds wist dat de zondeval zou plaatsvinden voórdat Hij Adam en Eva schiep. Met de visie van het supralapsarisme wordt men achtergelaten met de logische gevolgtrekking dat God op een of andere manier betrokken moet zijn geweest bij het ontstaan en opkomen van het kwaad.

 

Om tot een antwoord te komen op dit ogenschijnlijke logische probleem met betrekking tot de volgorde waarin de dingen in het begin hebben plaatsgevonden, hebben gereformeerde theologen ingezien dat God groter is dan de menselijke logica. God is niet gebonden aan de tijd. Hij is de Schepper van alle dingen. Hij is boven en buiten de tijd. Hij is van eeuwigheid tot eeuwigheid. Hij is de Schepper van tijd. Het probleem hier is de beperktheid van menselijk redeneren en logica. Het is bekend dat filosofen die de principes van logica bestuderen het natuurlijke verschijnsel herkennen dat mensen uitsluitend kunnen redeneren en denken binnen het raamwerk van tijd en ruimte. We hoeven hier niet verder stil te staan bij deze filosofische conclusie, het is genoeg om deze menselijke beperking te erkennen.

 

Het punt voor nu is dat soms is gesuggereerd dat de Westminster Standards een meer supralapsaristische benadering kent, terwijl de Drie Formulieren van Eenheid, in het bijzonder de Nederlandse Geloofsbelijdenis, een meer infralapsaristische benadering kent. Met betrekking tot de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt dan verwezen naar de volgorde van de artikelen. In artikel 14 belijden we dat God de mens schiep, in artikel 15 belijden we de erfzonde, en dan in artikel 16 de eeuwige uitverkiezing. Ter vergelijking daarmee, in de Westminster Confession of Faith is de volgorde: eerst Gods eeuwige besluit (hoofdstuk 3), dan de schepping, waaronder de schepping van de mens (hoofdstuk 4), dan Gods voorzienigheid (hoofdstuk 5) en daarna de zondeval (hoofdstuk 6). In het licht van hetgeen we reeds over deze zaak gezegd hebben, kan gesuggereerd worden dat de volgorde waarin deze leerstellingen aandacht krijgen niet uitmaakt, in het bijzonder omdat we niet echt kunnen spreken van een specifieke volgorde wanneer we over de Here spreken. Echter, met haar supralapsaristische benadering zijn de Westminster Standards geneigd om dat wat de Here in Zijn Woord leert meer te bezien vanuit het perspectief van de Here. De Nederlandse Geloofsbelijdenis, met haar meer infralapsarische benadering, kijkt meer vanuit menselijk perspectief, of moeten we zeggen door menselijke ogen, naar dat wat de Here leert. Het praktische verschil is dat wanneer we naar de Schriftopenbaring proberen te kijken vanuit Gods perspectief alle aandacht is gericht op “dit is zoals de Here het ziet”. Wanneer we naar dat wat de Here leert, kijken vanuit ons menselijke gezichtspunt, wordt meer aandacht gegeven aan hoe de Here ons oproept te leven.

 

Hier worden sommige van de erkende verschilpunten duidelijk. Wanneer we bijvoorbeeld over de kerk spreken, weten we dat God dat allemaal heeft voorgenomen. Hij weet wie Hij zal redden, maar dat blijft alles voor onze ogen verborgen. Zodoende spreken de Westminster Standards over een onzichtbare kerk. Evenzo zeggen de Standards dat de Here Zijn verbond heeft gemaakt met de uitverkorenen en hun zaad; en iedereen zal overeenstemmen dat God ons niet meedeelt wie Hij heeft verkoren tot het eeuwige leven. Nogmaals, hier is iets dat voor ons verborgen blijft.

 

Hier, nu we aanvankelijk spreken over een verschil in benadering of nadruk in de Drie Formulieren van Eenheid vergeleken met de Westminster Standards, wordt reeds een praktisch gevolg zichtbaar. Want wanneer we dat wat de Here ons leert proberen te bezien door Zijn ogen, blijft ons begrip beperkt en heeft het ook de neiging om speculatief te worden, omdat we dingen niet kunnen zien die de Here wel ziet. Als we door onze menselijke ogen kijken naar dat wat de Here ons leert en als Zijn opdracht voor ons erkennen, hebben we veel meer focus op hoe we die boodschap kunnen toepassen in onze dagelijkse levensgang. Want, kunnen we vragen, laat Deuteronomium 29:29 ons de Schrift niet veel meer op een infralapsaristische wijze lezen? Daar wordt ons verteld dat de verborgen dingen zijn voor de HEERE, onze God, maar de geopenbaarde dingen zijn voor ons en onze kinderen, tot in eeuwigheid, om al de woorden van deze wet te doen. Het is goed voor ons om deze laatste woorden te benadrukken …te doen… De Schrift laat duidelijk zien dat Gods eeuwige besluit onze menselijke verantwoordelijkheid en verantwoording niet wegneemt of vermindert. We zouden er goed aan doen om de dingen die bij de Here horen bij de Here te laten, om te concentreren op hoe de Here ons opdraagt als Zijn kinderen te leven.

 

Hier kan men ook denken aan de recente debatten en besluiten met betrekking tot de zogenaamde federal vision benadering van het verbond.[2] Het is niet de bedoeling om hier op die vraag in te gaan en meer studie zou dan moeten worden gedaan. Echter, wanneer we iets van dit materiaal lezen tezamen met verwijzingen die gemaakt worden naar de geschriften van K. Schilder, lijkt het debat te scharnieren op hoeveel nadruk wordt gegeven aan Gods voorzienigheid en eeuwige uitverkiezing tot de zaligheid die als vrije genadegave gegeven wordt aan de ene kant, en, aan de andere kant, hoeveel nadruk gegeven moet worden aan menselijke verantwoording en verantwoordelijkheid, omdat ons geleerd wordt dat uitsluitend degenen die geloven zalig zullen worden, en degenen die in de zonde volharden of zich van de Here afkeren, gedreigd worden met het eeuwige oordeel.

 

Het voornemen is om meer specifiek te kijken naar de manier waarop de Westminster Standards spreken over de plaats van de kinderen in het verbond in vergelijking met de manier waarop de Drie Formulieren van Eenheid dat doen.

 

[1] P.K.A. de Boer, ‘The Westminster Standards compared to the Three Forms of Unity’, Una Sancta, October 3, 2015: pp. 428-429.

[2] Men kan meer informatie vinden, waaronder hoe bepaalde presbyteriaanse kerken officieel deze leer hebben verworpen, door simpelweg federal vision theology te googlen.




Belijdenis en eenheid (8): Terughoudendheid onder Gereformeerde Kerken over de Westminster Confessions

Wij vervolgen hier de artikelenserie over ‘belijdenis en eenheid’ van de hand van ds. P.K.A. de Boer, emeritus predikant van de Free Reformed Churches of Australia.[1]

 


 

Al eerder werd enige aandacht gegeven aan het feit dat de Drie Formulieren van Eenheid en de Westminster Confessions voortkomen uit een verschillende achtergrond en context. In het bijzonder wanneer we zien hoe in het verleden er veel politieke strijd en rivaliteit inzake handel en koloniale expansie was tussen de verschillende landen van Groot-Brittannië en Europa, alsmede strijd en rivaliteit in deze landen zelf, kunnen we begrijpen dat dit ook kerkelijke impact heeft gehad. De Drie Formulieren van Eenheid ontstonden vanuit ernstige kerkstrijd, met de wens om vast te houden aan wat de Here werkelijk zegt. De Westminster Standards ontstonden gedeeltelijk vanuit dezelfde kerkstrijd, maar daaruit blijkt ook een poging om kerken op de Britse eilanden samen te voegen. Geen van deze verschillen in achtergrond zou werkelijk uit moeten maken, zolang hetgeen in deze belijdenissen wordt gezegd werkelijk en duidelijk onderhoudt wat de Here leert in Zijn Woord.

 

Vanaf het begin van de Grote Reformatie van de Roomse Kerk in de 16e eeuw hebben de Europese kerken geloofsgetrouwheid waargenomen onder verschillende kerkgroeperingen op de Britse eilanden, waaronder in het bijzonder de Schotse presbyterianen en Britse puriteinen. Op de Westminster Assembly waren er die zeer dankbaar waren geweest voor sommige kerkelijke ontwikkelingen in Europa. Sommigen bepleitten een soortgelijke kerkregering als aangenomen door de Nederlandse Synode van Dordrecht, waarbij iedere gemeente wordt erkend als kerk van de Here en er geen overheidsgezag over de kerk is. Hoewel deze kerkregering van de Synode van Dordrecht niet werd overgenomen, laten de Westminster Confessions zien dat er een oprecht verlangen was om vast te houden aan hetgeen de Synode van Dordrecht verdedigde als de leer van de Here met betrekking tot Zijn voorzienigheid, inclusief de eeuwige verkiezing. Vanwege praktische redenen, merendeels politiek, maar ook vanwege beperkte communicatie door taalverschillen en langzame vervoersmiddelen, was er geen officiële relatie tussen de kerken in Groot-Brittanië en de continentale kerken, hoewel er op persoonlijk niveau en door het lezen en leren van elkaars literatuur sommige onofficiële en terloopse herkenning en aanvaarding was van elkaar.

 

Het moet in gedachten worden gehouden dat het pas vrij kort geleden was dat communicatie, taal en politieke obstakels in veel opzichten wegvielen. Hoewel dit reeds enigszins begon voor de wereldoorlogen, kreeg deze ontwikkeling pas echt vaart na de Tweede Wereldoorlog. Ondertussen werden de kerken overal geconfronteerd met humanistische filosofieën, en kwamen er serieuze vragen op over het werkelijke bestaan van God en de betrouwbaarheid van Zijn Woord. Deze verandering in denken leidde tot allerlei kerkstrijd en scheuringen. Achteraf kunnen we beargumenteren dat de Vrijmaking van de Gereformeerde Kerken in Nederland in 1944[2], evenals de scheuring in de jaren ’60, laat zien welke invloed dit nieuw soort denken had en nog heeft onder de kerken. Pas vrij kort geleden, gedeeltelijk door emigratie, kregen de continentale gereformeerde en presbyteriaanse kerken een werkelijk nauwer contact. Het lijkt erop dat in deze context de presbyterianen over zichzelf spreken als gereformeerde kerken, omdat zij, evenals de continentale kerken, hun wortels hebben in de Grote Reformatie. Toen dit contact toenam en in praktische zin begon toe te nemen, begonnen de continentale gereformeerde kerken een nadere blik te werpen op de Westminster Standards, om vast te stellen of ze werkelijk Schriftuurlijk zijn en of ze kunnen worden omarmd als werkelijk gereformeerde belijdenissen zoals de Drie Formulieren van Eenheid. Er kan ten minste worden gezegd dat er een serieuze aarzeling is geweest om dit te doen. In het verleden hebben synoden van zowel de Canadian Reformed Churches als de Free Reformed Churches of Australia serieuze terughoudendheid laten zien bij bepaalde aspecten van deze belijdenissen.

 

De punten van verschil:

In de context van relaties met de Orthodox Presbyterian Church, met als vooruitzicht een mogelijke zusterkerkrelatie, hebben deputaten van de Canadian Reformed Churches hun Synode 1986 gediend met een evaluatie van divergenties (‘afwijkingen’, vert.) tussen de Drie Formulieren van Eenheid en de Westminster Belijdenissen. De leerstellige divergenties die aandacht ontvingen in dit rapport betroffen: 1. Zichtbare en onzichtbare kerk, 2. Het verbond, 3. Zekerheid van het geloof, en 4. De onderhouding van de wet.[3] De deputaten die dit rapport schreven waren ervan overtuigd dat gezien hoe deze zaken werden uitgelegd en onderhouden in de Orthodox Presbyterian Church, deze divergenties geen verhindering zouden zijn voor een zusterkerkrelatie. Echter, in het licht van appèls vanuit de Canadian Reformed Churches met betrekking tot deze zaak betreurde deze synode, in haar overwegingen, dat we na zoveel jaren van discussie niet zijn gekomen tot een gelijk standpunt met betrekking tot deze divergenties.[4] Dezelfde synode, toen zij deze appèls uit de kerken moest behandelen, zegt in één van haar overwegingen dat …de zaak van het open avondmaal, inderdaad, een serieuze confessionele divergentie is, wat een belangrijke zaak van wederzijdse zorg is.[5] Hoewel er nog verdere discussie is geweest over deze zaken, kan niemand een definitieve conclusie en consensus vinden.

 

De Synode 1998 van de Free Reformed Churches of Australia, gehouden te Launceston, gaf aandacht aan dezelfde punten, vanwege het mogelijke aangaan van contacten met de Presbyterian Churches of Australia. Aandacht werd gegeven aan de kwesties van kinderen in het verbond, het open avondmaal en het toezicht op de kansels (vanwege bijv. kanselruil, vert.).[6] Deze synode, in antwoord op de reactie van één van de kerken op het deputatenrapport, stelde een nadere verklaring op met betrekking tot de kinderen in het verbond. Gezien het feit dat later een andere zaak opkwam, namelijk met betrekking tot de tolerantie van de ‘kadertheorie van de schepping’ onder deze kerken, werden deze punten van verschil niet verder besproken. Achteraf kan worden gesteld dat er een inconsistentie is met de voorafgaande aanvaarding van de Kosin Presbyterian Churches in Korea als een zusterkerk door de Free Reformed Churches of Australia zonder de zorgen over deze verschillen tot een einde en conclusie te brengen.

 

Begrijp alstublieft dat mijn intentie hier niet is om een uitspraak te doen, of insinuatie te uiten, over de relatie met deze Koreaanse kerken. De onderhavige kwestie is, dat er herkenning is geweest van sommige veelbetekenende leerstellige verschillen tussen de continentale en de Britse confessionele standaarden. Het voornemen is om in volgende artikelen meer aandacht te geven aan de verschillen die telkens op de voorgrond komen, alsmede sommige verschillen die meer op de achtergrond blijven, zoals hoe de Westminster Confession verwijst naar drie genademiddelen terwijl de Drie Formulieren van Eenheid over twee middelen spreken, en hoe Westminster Belijdenis spreekt over twee kerkelijke ambten terwijl we in de Nederlandse Geloofsbelijdenis onderhouden dat er drie ambten zijn. Er zijn ook sommige verschillen met betrekking tot de betekenis en onderhouding van Gods wet in het nieuwtestamentische tijdperk. Dit laatste punt raakt in het bijzonder aan de voortgaande betekenis van het vierde gebod. Wanneer aan deze verschillen aandacht wordt gegeven zullen we ook laten zien dat ze praktische implicaties hebben.

 

Houd in gedachten dat deze punten hier worden vermeld gelet op hoe in het verleden er aandacht aan werd gegeven hoe het beste kon worden verdergegaan met internationale kerkelijke eenheid. Een gedeelte van het probleem onder ons is dat we in ons midden nooit tot een overeengekomen klaarheid zijn gekomen hoe wezenlijk deze verschillen nu eigenlijk zijn. Het lijkt me daarom belangrijk om ons rechtuit op deze zaken te richten en hopelijk tot consensus te komen met betrekking tot deze punten.

 

Een andere punt dat hier enige aandacht behoeft is dat het erop lijkt dat de Britse presbyteriaanse kerken veel sneller geneigd zijn om onze gereformeerde kerken als ware kerken te erkennen dan dat wij hen als zodanig erkennen. Er lijkt een tweevoudige reden te zijn voor dit verschil: Het eerste is een verschil in ecclesiologie; dat is, een verschil in de leer over de kerk. Hierover zal meer gezegd worden wanneer we aandacht geven aan hoe de Westminster Confession spreekt over de zichtbare en onzichtbare kerk.

 

De tweede reden, die niet geheel los staat van de eerste, is een andere wijze van onderschrijving van onze belijdenissen. Historisch gezien, en zoals wij ook nog doen, is het onder gereformeerde kerken zo dat de ambtsdragers zich verbinden aan een strikte onderschrijving van de belijdenissen. De bewoording van ons ondertekeningsformulier is: Wij beloven daarom dat wij ieder naar eigen ambt deze leer met toewijding zullen onderwijzen en trouw verdedigen en elke dwaling, die daarmee in strijd is, zullen afwijzen.[7] Vergelijk dit, bijvoorbeeld, met de OPC manier van onderschrijving. Hun formulering is: Aanvaardt u oprecht, en neemt u oprecht aan, de Belijdenis van het Geloof en Catechismi van deze kerk, als bevattende het systeem van leer zoals in de Heilige Schrift geleerd?[8] Het praktische verschil is dat onder gereformeerde kerken we erop staan dat ambtsdragers de aangenomen belijdenis strikt aannemen, in de zin van: ja, dit is wat ik geloof dat wat de bijbel werkelijk leert; terwijl presbyterianen historisch gezien ruimte ervoor laten dat hun belijdenissen iets op een onduidelijke of onhandige manier zeggen, zodat ze uitsluitend het systeem van leer onderschrijven zoals bevat in deze belijdenissen. Zodoende kunnen presbyterianen over de genoemde punten van verschil gemakkelijk zeggen dat ze het ermee eens zijn dat de bewoording in de belijdenissen wat ongelukkig of onhandig is, maar er geen probleem mee hebben dat zo te laten, omdat ze het eens zijn met het systeem van leer. Wij antwoorden daarop door te zeggen dat deze hele uitdrukking, systeem van leer, de belijdenissen ondermijnt. Dat is omdat het een zaak is van: Geloof je dat Gods Woord dit zegt, ja of nee… De onbepaalde uitdrukking systeem van leer opent de deur voor allerlei individuele interpretaties van wat dit systeem zou inhouden.

 

Deze kwestie van methode van onderschrijving heeft ook onder presbyterianen aandacht gekregen. Zij uiten zorgen over onze manier van onderschrijving, waarbij ze beweren dat wij onze belijdenissen gelijkstellen aan de Schrift…. of hetzelfde gezag geven.[9] Uiteraard geven wij de belijdenissen niet hetzelfde gezag als de Schrift. Dit kan worden aangetoond door hoe we in artikel 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis erop staan: Men mag ook geen geschriften van mensen, hoe heilig de schrijvers ook geweest zijn, op één lijn stellen met de goddelijke Schriften… We maken daarom een onderscheid: de Schrift heeft direct gezag omdat het direct door de Here is gegeven, en de belijdenissen hebben indirect gezag omdat ze rusten op hetgeen is geopenbaard in de Schrift. We zouden ook kunnen zeggen dat de belijdenissen kerkelijk gezag hebben omdat we als kerken overeenkomen dat dit alles, zoals geformuleerd in de belijdenissen, datgene is wat de Here werkelijk leert in Zijn Woord.

 

Het is niet verkeerd om de gevolgtrekking die we reeds in de voorgaande artikelen trokken te herhalen, nl. dat wanneer de Here in de Schrift spreekt over belijden, Hij erover spreekt dat we worden gehouden aan dat wat Hij werkelijk zegt in Zijn Woord. Hier denken we aan hetgeen de Here zegt door de apostel Paulus in Romeinen 10:8-9: Maar wat zegt zij? Dicht bij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord van het geloof, dat wij prediken: Als u met uw mond de Heere Jezus belijdt en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult u zalig worden. Belijden is vasthouden aan Gods Woord. Wanneer de kerk belijdt, houdt zij vast aan Gods Woord als de gemeenschap van Zijn volk. Guido de Bres heeft er goed aan gedaan deze Schriftuurlijke leer over belijden te laten terugkomen in het eerste artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waar we nog steeds als kerkleden mee overeenstemmen te zeggen: Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond… Het is deze wijze van belijden-in-overeenstemming die funderend is voor kerkelijke eenheid. Deze fundering wordt onvast indien het rust op een onduidelijk bepaald systeem van leer in plaats van de duidelijke belijdenis van Gods Woord, waar we met vertrouwen tezamen zeggen: dit is hetgeen Gods Woord zegt.

 

[1] P.K.A. de Boer, ‘Reservations among Reformed Churches about the Westminster Confessions’, Una Sancta, September 19, 2015: pp. 402-404.

[2] Zie J. Kamphuis, Een eeuwig verbond (ILPB) 1980.

[3] Canadian Reformed Synod Acts 1986; Appendices pp. 142-151.

[4] Acts 1986 Artikel 128.

[5] Acts 1986 Artikel 132.

[6] Free Reformed Synod Acts 1998, Acta artikel 93.

[7] Een weergave van dit ondertekeningsformulier kan gevonden worden op de FRCA website.

[8] OPC Form of Government, XXV, 5, hetwelk gevonden kan worden op hun website.

[9] Zie Graham Harbman; The Confessonial Subscription Debate at Westminster Theological Seminary in California (http://www.opc.org/OS/html/V9/2d.html).