Oordeel en herstel in Amos

In onderstaand artikel wordt een inleiding gegeven op Amos 8:4 – 9:15.

 


 

  1. Introductie

In 8:4 begint met de woorden “Hoor dit…” een aanklacht tegen het volk Israël, waarna een  aankondiging van het oordeel klinkt. In 9:1 begint met de woorden “Ik zag de Heere…” vervolgens het laatste gedeelte van het boek Amos, met een visioen van oordeel en herstel.

 

Opvallend is dat de twee gedeelten 8:4-14 en 9:1-15 een bepaalde parallellie kennen. We noemen een drietal voorbeelden:

a) In 8:8 en 9:5 komen dezelfde bewoordingen voor: “…rouw bedrijven”, “…stijgt als de Nijl”. “…wegzinken als de rivier van Egypte”’;

b) De verzen 8:11-13 en 9:13-15 worden ingeleid door de woorden “Zie er komen dagen…”, waarna er in 8:11-13 gesproken wordt over een geestelijke hongersnood en in 9:13-15 over een rijke oogst.

c) In 8:14 is sprake van “vallen” en “niet opstaan”, terwijl in 9:11 in omgekeerde volgorde wordt gesproken over “opstaan” (‘oprichten’) en “vervallen”.

Door deze parallellie wordt de nadruk gericht op de ‘omkering’ (van oordeel naar herstel) vanaf 9:11. Door de samenhang van 8:8 met 9:5 wordt ook de aandacht gericht op 9:5-6.

 

Amos 9:5-6 is één van de drie zogenaamde ‘hymnische passages’ in het boek Amos (de overige gedeelten zijn 4:13 en 5:8-9). Opvallend is dat in al deze drie passages de Naam van de HEERE terugkeert. Vooral tussen 5:9 en 9:6 is overeenkomst: “Hij, Die het water van de zee riep en uitgoot over het aardoppervlak: HEERE is Zijn Naam”.[1] Amos roept de Israëlieten terug naar de God van het verbond![2] HEERE is Zijn Naam – dit is het centrale motief van het boek Amos.

 

  1. Hoor dit…”: de dag van de HEERE (Amos 8:4-14)

 

(2a) De zonde getekend (8:4-6)

In scherpe bewoordingen wordt de ongerechtigheid blootgelegd van hen die de ‘armen’ en ‘nederigen’ willen vernietigen.[3] De verdrukking van de armen zal niet in directe zin het doel zijn geweest van de onderdrukkers (de armen vormen immers een bron van inkomsten), maar was wel een kwaad wat voortkwam uit geldzucht ( 1 Tim. 6:10).

 

De onderdrukkers worden aangehaald terwijl zij spreken over hun zonden: “(1) Wanneer zal de nieuwe maan overgaan, dat wij leeftocht mogen verkopen? (2) en de sabbat, dat wij koren mogen openen? (3) verkleinende de efa, (4) en den sikkel vergrotende, (5) en verkeerdelijk handelende met bedrieglijke weegschalen; (6) Dat wij de armen voor geld mogen kopen, en den nooddruftige om een paar schoenen; (7) dan zullen wij het kaf van het koren verkopen” (Statenvertaling).[4] De handelaren werkten niet op de Sabbat – openlijk waren ze godsdienstig, maar in hun hart niet.

 

(2b) De dag van de HEERE (8:7-10)

Vanwege deze zonden wordt het oordeel aangekondigd: “Indien ik ooit hun daden vergeet!” (“Zo Ik al hun werken in eeuwigheid zal vergeten”, Statenvertaling). De HEERE zweert “…bij de trots van Jakob”, waarschijnlijk een aanduiding dat de HEERE bij zichzelf zweert (zie Psalm 47:5).[5] Op “die dag”, de dag van de HEERE, komt beving (vs. 8), duisternis (vs. 9) en droefheid (vs. 10).  De profeet spreekt in verzen 8-9 in beeldende taal over de oordelen die nabij zijn en laat in vers 10 deze ‘figuurlijke’ wijze van spreken los (Calvijn).

 

(2c) Géén woord van de HEERE  (8:11-14)

In die dagen” zal ook geestelijke honger in het land komen, waardoor men zal dolen (of ook: ‘waggelen’, als een dronken persoon) van “zee tot zee, van noord tot oost” – van het ene eind van de aarde tot het andere. Ook jonge mannen en vrouwen (de toekomst van Israël) zullen van dorst versmachten. Aangesproken worden degenen die zweren “bij de schuld van Samaria”, waarschijnlijk een verwijzing naar de kalverendienst te Dan en Bethel (Hosea 8:5-6). Wellicht zwoeren de Israëlieten nog wel bij de naam van de HEERE (Hosea 4:15, 10:5), maar in een valse cultus (syncretisme). Over deze valse eredienst van noord (Dan) tot zuid (Berseba) komt het oordeel.

 

  1. Ik zag de Heere”: oordeel en herstel (Amos 9:1-14)

 

(3a) De Heere bij het altaar (9:1-6)

De Heere laat Amos niet langer in een visioen de komende verwoesting met de vraag “wat ziet u” (7:1, 7:4, 7:7, 8:1), maar in dit gedeelte ziet Amos de Heere staan en wordt het oordeel aangezegd.

 

De Heere staat bij of op (de trappen van) het altaar. Het kan hier gaan om de tempel te Jeruzalem, of een tempel in het noordrijk. Calvijn merkt op dat als God aan Amos verschenen zou zijn in Dan of Bethel, dit een indirecte goedkeuring van bijgeloof zou zijn geweest. Voor een tempel in het Noordrijk pleit het verschuilen op de Karmel in vers 3, dit gebergte lag in het Noordrijk.

 

Er wordt niet gezegd tegen wie het bevel “Sla  tegen het kapiteel…” is gericht: worden Amos, engelen, of natuurmachten aangesproken? Met het ’kapiteel’ worden de pilaren van de tempel aangeduid, die voor veel heiligdommen stonden (Richt. 16:29) en ook voor de tempel te Jeruzalem (1 Kon. 7:13-22). De tempel zal beven en het oordeel komt over het volk – de Heere richt zijn ogen op het volk ten kwade en niet ten goede, HEERE is Zijn Naam (9:6).

 

(3b) Dispuut (9:7-10)

Het volk zou nog kunnen tegenwerpen: wij zijn toch het uitverkoren geslacht? “Het vólk zegt: de uittocht! Daarom nooit ballingschap. Daarom nimmer gericht. Verkiezing! Daarom is oordeel ten enenmale uitgesloten.  (…) Amos evenwel repliceert: exodus? Ja, doch juist daarom exiel (ballingschap, red.)! Verkiezing? Inderdaad, doch juist daarom verwerping!” (B. Holwerda in zijn uitleg van Amos 3:3-8). De Filistijnen zijn ooit uit Kaftor (volgens sommige uitleggers het eiland Kreta) geleid en de Syriërs (Arameeërs) uit Kir. De Israëlieten zijn als de Cusjieten, de nakomelingen van Cusj (Gen. 10:6).

 

Toch schijnt in 9:8-10 enige hoop door – een rest zal behouden worden.

 

(3c) Herstel (9:11-15)

In 9:11-15 schijnt de belofte van herstel ten volle: “Op die dag zal ik oprichten de vervallen hut van David”. Dat wat normaal gesproken “huis van David” heet (2 Sam. 7:5) is niets anders dan een ‘hut’ (hetzelfde woord als voor een ‘loofhut’ wordt gebruikt). Toch wordt de zij opgericht:

  • Hun scheuren worden dichtgemaakt” – het uiteengevallen koninkrijk wordt verenigd;
  • en wat aan hem is afgebroken, zal Ik oprichten” – David zal weer op de troon zitten;
  • Ik zal haar opbouwen…” – het huis van David zal hernieuwd worden.[6]

Ook zal er een overvloedige oogst zijn. De ploeger (normaliter oktober/ november) zal de maaier (april/mei) ontmoeten; de druiventreder (augustus/september) zal de zaaier (november/december) ontmoeten. Men is nog bezig met binnenhalen als het alweer tijd is om te ploegen en te zaaien!

 

  1. Verkiezing in Christus

We letten nog kort op een tweetal belangrijke (samenhangende) thema’s in dit Schriftgedeelte: (a) de rest die behouden wordt (9:8-9) en; (b) de belofte van herstel in 9:11-12, ook geciteerd in Hand. 15:26.

 

(4a) Een rest wordt behouden

In vers 7-9 zagen we dat Israël  zich ten onrechte beriep op haar verkiezing, maar dat toch een rest zal overblijven. Het gehele volk Israël is verkoren, zoals Deuteronomium 7:6 zegt: “Want u bent een heilig volk voor de HEERE, uw God. De HEERE, uw God, heeft ú uitgekozen uit alle volken op de aardbodem om voor Hem tot een volk te zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is”. De HEERE God is uit vrijmachtige, verkiezende liefde een verbond met Israël aangegaan. Nu Israël echter niet luistert, komt over haar de wraak van het verbond en zal uiteindelijk Israël worden verworpen: “Ik zal het wegvagen van de aardbodem” (9:8).

 

Is het woord van God dan vervallen (Rom. 9:6)? Houdt Zijn goedertierenheid voor altijd op? Komt aan Zijn toezegging een einde, van generatie op generatie (Psalm 77)? Nee, Gods verkiezing en verbond behouden hun kracht! De HEERE verkiest “opnieuw” (“nog”, Jes. 14:1, Zach. 1:17, 2:12): een rest ontvangt bewaring in het gericht, en redding en heil. Hier treedt een verkiezing binnen Israël naar voren, zoals Calvijn heeft opgemerkt bij Rom. 9:6: “De algemene verkiezing van het Israëlitische volk verhinder niet, dat God daaruit zich door zijn verborgen raad verkiest degenen, welke het Hem behaagd heeft. Het is werkelijk een duidelijk beeld van zijn onverdiende barmhartigheid, dat God zich verwaardigd heeft met één volk een verbond des levens te sluiten: maar in de tweede verkiezing, die alleen tot een deel beperkt wordt, steekt de verborgene genade meer uit”.

 

De door een ‘tweede verkiezing’ verkoren ‘rest’ wordt in profetisch perspectief gezien als het volk wat gekenmerkt wordt door bekering en geloof (Jes. 10:20). De zondaars van het volk zullen door het zwaard sterven (9:10), maar er zal een gebaande weg zijn voor de rest van Zijn volk (Jes. 11:16).[7]

 

(4b) Jood en heiden gerechtvaardigd door het geloof

Nu over Israël het oordeel is gekomen en een rest behouden wordt, wat zullen wij dan zeggen (Rom. 9:30)? Door Jakobus wordt tijdens het apostelconvent te Jeruzalem Amos 9:11-12 aangehaald.[8] Ook de rest van de heidenvolken, zelfs de rest van Edom (het broedervolk met haat tegen Israël, Ezech. 35:5), behoort tot het volk waarover Gods naam is uitgeroepen!

 

[1] In Amos 5:1-17 wordt door een chiastische structuur alle aandacht gericht op verzen 8-9, waarbij verzen 1-7 en 10-17 elkaar ‘spiegelen’. De woorden “HEERE is Zijn naam” staan dus in het middelpunt.

[2] Het belang van de naam van de HEERE in het boek Amos wordt onderstreept door het gebruik van de aanduiding “HEERE, God van de legermachten” in het middengedeelte van het boek Amos (3:1 – 6:14). Opvallend is dat deze aanduiding voorkomt bij de afsluitende verzen van iedere sectie van het middengedeelte (3:13; 4:13; 5:16; 5:27; 6:14) en daarmee ook een structurerende rol lijkt te vervullen.

[3] De woorden ‘armen’ en ‘ellendigen’ (HSV: ‘zachtmoedigen’) zijn overlappend, zie ook Job 24:4.

[4] Op de nieuwemaansdag moest de HEERE worden geofferd (Num. 28:11-15). Amos 8:5 betekent wellicht dat de nieuwemaansdag als een Sabbat moest worden gevierd, maar kan ook duiden op: (a) een 7e nieuwemaansdag, die in ieder geval als Sabbat moest worden gevierd (Lev. 23:24); (b) een ‘maand’ aanduiden, specifiek de 7e maand met haar feestdagen, of; (c) aangeven dat de activiteiten (offeren) op de nieuwemaansdag als obstakel voor ‘zakendoen’ werden beschouwd.

[5] Het zweren bij “de trots van Jakob” kan ook ironisch worden opgevat, als verwijzing naar Samaria (zie Amos 6:8).

[6] De verwijzingen naar resp. het uiteengevallen koninkrijk, David en het huis van David volgen uit de gebruikte grammaticale vormen ‘hun’, ‘hem’ en ‘haar’.

[7] De bespreking in deze paragraaf is deels ontleend aan J.R. Wiskerke, “Volk van Gods keuze” (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1955): pp. 99-149.

[8] De tekst die Jakobus aanhaalt is iets anders dan in de Hebreeuwse tekst, wat gedeeltelijk vanuit een andere brontekst verklaard kan worden: ‘in bezit nemen’ (Amos 9:12) en ‘zoeken’ (Hand. 15:17) is slechts één letter verschil; ‘Edom’ (Amos 9:12) en ‘mensen’ (Hand. 15:17) is alleen een verschil in klinkers (die niet tot de oorspronkelijke tekst behoren).




De visioenen van Amos

In onderstaand artikel wordt een inleiding gegeven op Amos 7:1 – 8:4.

 


 

  1. Introductie

Amos 7:1 – 8:3 bevat vier visioenen die steeds ingeleid worden met de woorden “…laten zien…”: de sprinkhanen (7:1-3), het allesverterende vuur (7:4-6), het paslood (7:7-9) en de korf rijpe vruchten (8:1-3).

 

De eerste twee visioenen vormen samen een eenheid in opbouw en inhoud (verg. 7:2b-3 met 7:5-6). Ook de laatste twee visioenen vormen een eenheid door het terugkeren van een aantal elementen: een symbolisch voorwerp (7:7; 8:1), een dialoog (7:8; 8:2) en een beschrijving van het oordeel (7:9; 8:3).

 

Tussen het derde en vierde visioenen bevindt zich een biografisch gedeelte (7:10-17), hetwelk inhoudelijk en waarschijnlijk ook chronologisch aansluit op het voorafgaande visioen.

 

In 8:4 begint met de woorden “Hoor dit….” een nieuw gedeelte.[1]

 

  1. Laten zien…”: sprinkhanen en vuur (Amos 7:1-6)

In het eerste visioen formeert de Heere HEERE sprinkhanen die het gras opeten nadat een verplichte afdracht voor de koning is gemaaid (zie bijv. 1 Kon. 4:27-28). De sprinkhanen komen precies op een moment dat de gehele oogst voor eigen gebruik nog moet plaatsvinden. In het tweede visioen wil de Heere HEERE een rechtszaak voeren door middel van vuur, hetwelk de ‘grote watervloed’ (hier bedoeld als bron van zegen, zie bijv. Gen. 49:25) verslindt, alsmede een deel van het land. Waarschijnlijk is dit visioen een beeld van grote droogte.[2]

 

Amos doet, zoals eens Mozes, voorbede voor het volk en vraagt in het eerste visioen om vergeving (7:2) en in het tweede visioen om het oordeel niet door te laten gaan (7:5). Opvallend is het gebruik van de naam Jakob, waaraan door Ezau de betekenis ‘bedrieger’ is verbonden (Gen. 27:36) en die ook na de naamsverandering in Israël (Gen. 32:29) in gebruik is gebleven: Jakob, die onbeduidend is voor al de blijken van goedertierenheid en al de trouw (Gen. 32:10).

 

Uit louter genade krijgt de HEERE berouw over de oordelen en worden deze niet uitgevoerd. De HEERE geeft geen vergeving, maar wel uitstel, een tijd van bekering.

 

  1. Laten zien…”: paslood (Amos 7:7-9)

 

(3a) Paslood of tin

In het derde visioen staat de Heere op (of bij) een “muur van paslood/tin, met een paslood/tin in Zijn hand”. De HEERE vraagt aan Amos wat hij ziet en daarop antwoordt hij: “Een paslood/tin”, waarop de Heere zegt: “Zie, Ik ga een paslood/tin plaatsen”. De uitleg van dit gedeelte wordt bemoeilijkt doordat er vier keer een woord (anak) voorkomt hetwelk  ‘paslood’ dan wel ‘tin’ kan betekenen en uitsluitend hier wordt gebruikt in het Oude Testament.[3] Waarom zou dit ‘vreemde’ woord hier zijn gebruikt? Het antwoord lijkt te liggen in een  woordspel met vers 14, waarin een woord voorkomt wat dezelfde klank heeft (assonantie): “Ik (anoki) ben geen profeet en ik (anoki) ben geen profetenzoon, maar ik (anoki) ben veehouder en moerbeikweker”. Er lijkt dus een verband te zijn tussen het ‘paslood/tin’ in de verzen 7-8 en het ‘ik’ in vers 14.

 

Indien het gebruikte woord een ‘paslood’ aanduidt, lijkt in vers 8 gesproken te worden over een ‘’loodrechte muur”. De Heere gaat als een bouwmeester Zijn volk richten naar heilig recht![4] Amos, de veehouder en moerbeikweker, is daarbij een instrument in Gods hand.

 

Indien het gaat om ‘tin’, is het beeld dat de Heere als het ware een “muur van tin” aan het bouwen is, met het tin nog in Zijn hand. Amos ziet dan één-en-al tin! Amos zelf wordt door de Heere geplaatst als een muur van tin in het midden van Gods volk, zoals Jeremia gesteld werd als een bronzen muur (Jer. 1:18) en Ezechiël een ijzeren muur moest zetten (Ez. 4:3). In de verzen 10-17 blijkt dat de aanval van Amazia stuk loopt op deze metalen muur – de HEERE haalde Amos achter de kudde vandaan en hij móet profeteren (vers 15).

 

(3b) Wat ziet u?

De HEERE vraagt aan Amos: “Wat ziet u, Amos?”. Mogelijk was Amos verwonderd over dit visioen omdat het meer mysterieus was dan de eerste twee visioenen; God maakte de profeet voor een ogenblik verbaasd, om zodoende zijn aandacht te verscherpen (Calvijn). Het noemen van de naam van de profeet geeft ook de nauwe relatie aan waarin de profeet tot de HEERE staat.

 

(3c) Niet langer voorbijgaan

De Heere zal Zijn volk Israël niet langer voorbijgaan. Met de woorden “Mijn volk Israël” komen we bij het ‘centrum’ van het Oude Testament, de verbondsrelatie van de HEERE met Zijn volk (Deut. 26:17-19). De HEERE zal door het midden van Zijn volk gaan om het te richten (5:17) en het niet langer voorbijgaan – nu geen uitstel van straf (zoals bij de eerdere visioenen), maar uitvoering van verbondsvloek.

 

(3d) Vloek over Israël

In vers 10 wordt in drie zinnen de vloek over Israël aangekondigd.

 

De offerhoogten van Izak zullen verwoest worden. Met hoogten zijn hooggelegen cultusplaatsen bedoeld, waarop het volk Israël reeds offerde toen er nog geen tempel was (1 Kon. 3:2). Koning Jerobeam heeft hoogten gemaakt te Dan en Bethel, zodat het volk niet naar Jeruzalem zou optrekken (1 Kon. 12:28-29).

 

Waarom Izak voorkomt in deze tekst is niet geheel duidelijk. Verderop in vers 16 komt de aanduiding “huis van Izak” voor, de enige keer in het OT buiten de vijf boeken van Mozes.[5] Is het omdat de HEERE te Berseba verscheen aan Izak (Gen. 26:25), waar nu de afgodendienst plaatsvindt (5:5)? In dat geval omvat deze vloek ook de offerplaatsen in het zuidelijke rijk (waar Berseba lag).

 

De heiligdommen van Israël zullen worden verwoest; hierbij kunnen in het bijzonder de tempels zijn aangeduid, hoewel het ook kan gaan om offerplaatsen in het algemeen.

 

Tegen het huis van Jerobeam zal de Heere opstaan met het zwaard; dit is letterlijk vervuld toen Zacharia, de zoon van Jerobeam werd gedood (2 Kon. 15:8) al zal hier gedoeld zijn op de gehele noordelijke dynastie.

 

  1. Biografische notitie (Amos 7:10-17)

Amos 7:10-17 sluit aan bij het voorgaande gedeelte: het paslood/de tin wordt geplaatst in het midden van het verbondsvolk; Amos moet profeteren.[6] Amazia, de priester van Bethel, leest in het optreden van Amos een verraad tegen koning Jerobeam en vreest dat de rust van het land zal worden verstoord. Bethel – het betekent ‘huis van God’, maar is hier niets anders dan het “heiligdom van de koning” en het “huis van het koninkrijk” (vers 13). Een opvallende verbinding tussen wereld en kerk die vaker in de geschiedenis is voorgekomen! Deze priester van Bethel geeft richting Jerobeam de woorden van Amos slechts ten dele weer, zonder het oordeel over de offerhoogten en heiligdommen te benoemen.

 

Amazia zegt tegen Amos: “Ziener, ga heen, vlucht naar het land van Juda!”. Deze woorden kunnen als een dringend advies van Amazia worden opgevat, maar kunnen wellicht beter worden gezien als een opdracht zich te verwijderen.[7]

 

Amos antwoordt hierop dat hij geen (beroeps)profeet is en hoe dan ook geen deel uitmaakt van een ‘profetengilde’ – de HEERE heeft hem gezonden![8] Het oordeel klinkt over Amazia: zijn vrouw zal hoererij bedrijven om in het levensonderhoud te voorzien; zijn nageslacht zal uitgeroeid worden; het land zal hij kwijtraken; en hij zal sterven in een ander land (‘onreine bodem’). Israël zal worden weggevoerd in ballingschap, hetwelk in 722 v. Chr. is vervuld door de Assyriërs.

 

  1. Laten zien…”: korf rijpe vruchten (Amos 8:1-3)

In het vierde visioen laat de Heere HEERE een korf met zomervruchten zien: het einde is gekomen. Tussen het woord ‘zomervruchten’ en ‘einde’ is klankovereenkomst, maar ligt ook een inhoudelijke verbinding: de tijd is rijp voor het oordeel![9] Op ‘de dag van de  HEERE’, de dag van het oordeel, zullen de tempelliederen klagend klinken en de dode lichamen talrijk zijn.[10] De tempel, waar normaal gesproken liederen van vreugde en hoop op de HEERE klonken, wordt een plaats van grote droefheid.[11] Het visioen eindigt dan ook met het woord “Stil” (verg. 6:10).

 

  1. Tot slot

De boodschap van Amos is door sommigen beperkt tot een boodschap van sociale gerechtigheid, maar gelovigen kunnen geen ‘goede werken’ doen en ‘liefdadigheid’ verrichten buiten het ware geloof om – de valse ‘eredienst’ (Amos 7:9) moet worden weggeruimd! De Heere mag en moet worden gediend op de plaats die Hij verkozen heeft, in geloofsgehoorzaamheid, door een geloof dat door de liefde werkzaam is (Gal. 5:6).

 

[1] Een aantal argumenten pleiten voor een nieuw gedeelte vanaf 8:4: (a) in 8:3 is een afsluiting te vinden (“spreekt de Heere HEERE”) die overeenkomt met een afsluiting zoals in 6:14; (b) de woorden “Hoor dit” en het aanspreken van geadresseerden duidt een nieuw begin aan; (c) het gedeelte vanaf 8:4 is profetisch in plaats van een visioen; (d) Israël wordt niet langer in de derde, maar in de tweede persoon aangesproken; (e) het gedeelte 8:4 – 9:15 vertoont onderlinge samenhang (8:4-14 en 9:1-15 kennen een bepaalde parallellie, vergelijk bijv. 8:9 met 9:5 en 8:11-13 met 9:13-15).

[2] Zowel sprinkhanen als vuur zijn reeds genoemd in 4:1-13 en vuur is ook het oordeel wat de heidenvolken (1:4, 1:7, 1:10, 1:12, 1:14, 2:1) en ook Juda (2:5) en Israël (5:6) zal treffen.

[3] Ook als het hier gebruikte woord ‘tin’ betekent kan het een (van tin gemaakt) paslood aanduiden.

[4] De ‘loodrechte muur’ kan beeld zijn van het volk Israël hetwelk is gebouwd naar de norm van de wet van Mozes (waarbij Israël nu ‘uit het lood is geslagen’, waarnaar het paslood in de hand van de Heere verwijst) óf eenvoudig symbool staan voor Gods handelen naar Zijn recht.

[5] De naam Izak heeft hier een bijzondere spelling die verder alleen nog voorkomt in Ps. 105:9 en Jer. 33:26.

[6] Het gedeelte Amos 7:10-17 sluit door allerlei woordherhalingen aan bij het voorgaande gedeelte, denk hierbij aan ‘in het midden van’ (7:8 en 7:10), Izak (7:9 en 7:16), Israël (7:8 en 7:15), Jerobeam (7:9 en 7:10) en heiligdom (7:9 en 7:13).

[7] Dezelfde woorden worden gebruikt als waarmee Balak Bileam toespreekt in Numeri 24:11: “maak dat u wegkomt”.

[8] Een andere verklaring is dat Amos hier in de verleden tijd spreekt: hij was geen profeet.

[9] In de Gezer kalender, een agrarische kalender uit de 9e eeuw v. Chr., wordt ‘zomerfruit’ met de laatste maand van het jaar verbonden; het jaar (van lankmoedigheid) is bijna voorbij!

[10] In plaats van tempelliederen kunnen hier ook ‘paleisliederen’ of ‘paleiszangeressen’ zijn bedoeld. Voor de vertaling ‘paleiszangeressen’ is wijziging van de tekst noodzakelijk, waarvoor geen directe aanleiding is. Ook wordt hier een woord gebruikt waarvan de gangbare vertaling ‘tempel’ is, waardoor de vertaling ‘tempelliederen’ meer aannemelijk is (en ook op zijn plaats gezien de veroordeling van valse eredienst).

[11] Vooral zal het heiligdom te Bethel zijn bedoeld, maar wellicht ook de tempel te Jeruzalem. In 9:1 staat de Heere bij het altaar in de tempel, wat Calvijn laat slaan op de tempel te Jeruzalem (want als de Heere te Dan of Bethel zou zijn verschenen, was dat een indirecte goedkeuring van bijgelovigheid).




Amos profeteert over Israël en Juda

In onderstaand artikel wordt een inleiding gegeven op Amos 3 en 4.

 


 

  1. Introductie

De HEERE God richt zich door de profeet Amos tot Zijn volk Israël. Juist het volk Israël heeft de HEERE de rug toegekeerd! Het leeft in welvaart nadat de HEERE door  Koning  Jerobeam II de Arameeërs  volledig uit Israël heeft verdreven. Maar deze koning doet wat kwaad is in de ogen van de HEERE en met hem het hele volk, het verbondsvolk dat de HEERE uit Egypte geleid heeft (2 Kon. 14:23-24).

 

  1. Verachting van verkiezingsweldaden

God spreekt door Amos het volk toe. In Amos 3:1-8 doet hij dit op een bijzondere manier en gebruikt hier verschillende voorbeelden voor, om het volk nog duidelijker te vertellen over de ernst waarin het volk zich begeeft. De HEERE spreekt Zijn gericht uit juist omdat het Zijn volk is (Amos, hoofdstuk 1 en 2), het door God uitverkoren verbondsvolk! Juist die verkiezing maakt Israël ten hoogste verantwoordelijk. Omdat elk verbond twee delen heeft, namelijk een belofte en een eis. De HEERE bestraft in zijn gerichten de verachting van de verkiezingsweldaden.

 

  1. Koeien van Basan

De welgestelde vrouwen van Samaria denken alleen aan zichzelf. Ze worden vergeleken met de koeien van Basan: gulzig en welgesteld. Om de armen geven zij niet, zij leven niet naar Gods geboden. Onder de naam van Gods volk leven zij in zonden van wereldgelijkvormigheid. De welvaart heeft hen bedorven: Gods wet wordt verkracht en het volk Israël beseft het niet.

 

De HEERE zal ze in ballingschap brengen, ja met angels en haken zal Hij ze daar toe brengen! De gerichten volgen elkaar op: reinheid van tanden, droogte, honingdauw, pest, enz. Gods toorn is overduidelijk, maar het volk heeft niet door dat armoede en welvaart uit Gods hand komen. Zijn Woord is ons kompas in ons leven, maar dan moeten wij Hem wel kennen!

 

  1. Geen bekering

Toch hebt gij u niet tot Mij bekeerd, luidt het woord des HEEREN na elk gericht. Het volk moet zich voorbereiden: de HEERE zal zich bekend maken: Hij is het die de wind schept en de bergen formeert, Hij heeft de aarde geschapen, de Almachtige God regeert, hij tuchtigt zijn volk en kent hun harten en wil dat Zijn volk Hem weer gaat kennen!

 

Als we zelf om ons heen kijken zien we ook een wereld van verval en mogen we er bij bepaald zijn dat ook wij zondige mensen zijn, maar toch zijn wij gerechtvaardigd door waar geloof in Jezus Christus, al klaagt ons geweten ons aan (HC zondag 23). Alles wat ons ten deel valt in ons leven komt uit Zijn vaderhand. Gelukkig mogen we opzien naar Christus en uit dankbaarheid voor Hem leven.

 

  1. Hoop en uitkomst

Wij mogen in deze hoofdstukken lezen van hoop en uitkomst. De HEERE zelf houd zich aan Zijn verbond (Amos 3:12, 2 Kon. 14:27). Het is mooi om Zijn blijk van liefde voor Zijn volk te lezen: wat God beloofd heeft, houdt stand, Psalm 105:8: “Hij gedenkt voor eeuwig aan zijn verbond”. Hierin mogen wij zien dat de HEERE toewerkte naar de komst van de Messias.

 

En ook wij mogen uitzien naar de wederkomst. God zal zijn Kerk bewaren toen en nu, we moeten waakzaam zijn, Gods woord kennen en hier uit leven, leven uit dankbaarheid voor alles wat Hij voor ons toen en nu gedaan heeft. Toen mocht het volk uit zien naar de komst van de Messias, wij mogen uitzien naar de wederkomst en pleiten op het grote verzoenoffer. Wij mogen weten dat we het niet alleen hoeven te doen; God werkt Zijn Geest in onze harten, zodat wij uit kunnen zien naar de wederkomst van Christus. Dat is een grote troost, het genadewerk van onze HEERE.




Amos: introductie

Op één van de mannenverenigingen van De Gereformeerde Kerken is afgelopen seizoen het boek Amos besproken. Een aantal inleidingen worden ook beschikbaar gesteld via deze website. Deze inleidingen betreffen: (a) Amos 3 en 4, (b) Amos 7:1 – 8:4 en (c) Amos 8:5 – 9:15, waarmee belangrijke delen van het boek zijn behandeld. We hopen dat deze inleidingen voor de lezers van deze website een aanzet zullen zijn het boek Amos zelf, in zijn geheel, te bestuderen!

 

In dit artikel wordt kort stilgestaan bij een aantal aspecten van het boek Amos als geheel.

 

  1. Historische achtergrond

De profeet Amos leefde in de eerste helft van de 8e eeuw tijdens de regering van Jerobeam II (793-753 v. Chr.). In de dagen van Amos was er sprake van grote rijkdom en voorspoed. In Samaria had was een rijke bovenlaag van de bevolking, die echter de armen onderdrukte en misbruik maakt van de rijkdom.

 

Amos profeteerde in het Noordrijk, maar was afkomstig uit Tekoa, gelegen in Judea. Hij was geen profeet en geen profetenzoon, maar de HEERE haalde hem achter de kudde vandaan om te profeteren (Amos 7:15)!

 

De boodschap van Amos heeft niet geleid tot bekering bij het volk Israël. In 722 v. Chr. zijn de Israëlieten door de Assyriërs weggevoerd en kwam zo een einde aan het tienstammenrijk.

 

  1. Opbouw

Het boek Amos valt in drie hoofddelen uiteen: (a) Amos 1:3 – 2:16 met oordeelsprofetieën over verschillende volken, (b) Amos 3:1 – 6:14 met profetieën over Israël en Juda, en (c) Amos 8:4 – 9:15 met visioenen van Amos en een boodschap van oordeel en herstel. In onderstaand overzicht wordt een structuur van het boek Amos voorgesteld.

Afbeeling5

 

  1. Boodschap

De boodschap van Amos kan niet beperkt worden tot ‘sociale gerechtigheid’. De onderdrukking van de armen kwam voort uit een valse eredienst: afgoderij was gewoon geworden in Amos’ dagen (zie bij. Amos 5:5). Geloof en werken gaan samen, of zijn er niet!

 

Toch zal een rest behouden worden; aan het slot van Amos klinkt een boodschap van hoop in Christus Jezus onze Heere (Amos 9:11-15).




De profetie van het Messiaanse rijk

Onderstaand het vijfde en laatste artikel van prof. Doekes met als titel “De profetie van het Messiaanse rijk”.

 


 

De profetie van het Oude Testament openbaart een geweldig perspektief van de grote en heerlijke toekomst, die met de komst van de Messias in vervulling zal gaan. Er zal geen oorlog meer zijn, en geen milieu-bederf of misoogst. De bergen zullen druipen van wijn, en de heuvels zullen overvloeien van melk. Er zal geen gevaar meer bestaan van wilde dieren. Heel de natuur wordt veranderd: het licht van de maan zal zijn als dat van de gloeiende zon, en de lichtglans van de zon wordt zevenmaal sterker; zelfs wordt hun licht overbodig, want de Here zal voor zijn volk een eeuwig licht zijn (Jes. 30:26, 60:19-20). Ziekte, rouw en geween bestaan straks niet meer. De Here zal de tranen van alle aangezichten afwissen en voor eeuwig de dood vernietigen.

 

De vervulling van deze profetieën wordt door de chiliasten verwacht in de periode van het duizendjarig rijk, na de eerste opstanding. Dan zal Christus als koning regeren over Israël als natie, in een rijk van ongekende vrede over heel de wereld. Hij zal heersen over zijn vijanden, totdat Hij ze alle aan zich onderworpen heeft. De laatste vijand is de dood. Wanneer ook die onttroond zal zijn, zal Christus het koningschap overdragen aan God de Vader.

Naast bepaalde gegevens uit het N.T., zoals Openb. 20:14, zijn het vooral de oudtestamentisch profetieën over het herstel en de toekomst van Israël. die in het chiliasme een dominerende plaats ontvangen. Hoe hebben wij al deze profetieën als Gods Woord te honoréren?

 

Het is vooral deze kwestie, die voortdurend aan de orde blijft in de oppositie van chiliasten tegen de kerk. Met name gaat het daarin om de vraag, die meestal in deze vorm gesteld wordt: moeten wij die profetieën ‘letterlijk’ of ‘geestelijk’ opvatten?

 

Het is de moeite waard, juist op dit punt kennis te nemen van het betoog dat gegeven is door een overtuigde tegenstander van het chiliasme. Wij bedoelen H. Bavinck, die in zijn Gereformeerde Dogmatiek een belangrijk gedeelte van het hoofdstuk over de wederkomst van Christus aan deze kwestie heeft gewijd.

 

Bavinck wijst op het eigensoortig karakter van de Messiaanse verwachting in het Oude Testament. Daarin wordt niet gesproken over een opneming der gelovigen aan het einde der tijden in de hemel der heerlijkheid. De zaligheid wordt niet in de hemel, maar op aarde verwacht. In verband daarmee kent de oudtestamentische profetie slechts één komst van de Messias en maakt geen onderscheid tussen zijn eerste komst in het vlees en zijn wederkomst ten oordeel: het is één komst, waarbij de Messias aan zijn volk de gerechtigheid en de zaligheid schenkt en het tot heerschappij brengt over alle volken der aarde, De profetie van het O.T. verwacht ook niet dat de Messias, na tijdelijk geregeerd te hebben, zijn koninkrijk aan God overdraagt. Zij houdt de toekomst in het Messiaanse rijk niet voor een tussentoestand, maar beschouwt die als de eindtoestand, en laat het gericht over de vijanden, het afslaan van de laatste aanval, de verandering der natuur en de opstanding uit de doden aan de stichting en bevestiging van dit rijk voorafgaan. Samenvattend zegt Bavinck: “het Oude Testament is beslist niet chiliastisch, het teekent in het Messiasrijk het voltooide Godsrijk, dat zonder einde is en eeuwig duurt, Dan. 2:44, en dat door gericht, opstanding en wereldvernieuwing voorafgegaan wordt”.

 

Het chiliasme, dat zich bij voorkeur beroept op de profetie van het O.T., kan volgens Bavinck reeds voor deze profetie niet bestaan. Het verdubbelt de wederkomst van Christus en de opstanding der doden zonder dat het O.T. daar iets van weet. Het is willekeurig bezig met de verklaring van het O.T., want de profeten verkondigen allen niet alleen de bekering van Israël en de volken, maar ook de herbouw van Jeruzalem, het herstel van de tempel, de priesterschap en de offerdienst enz. “Het is een beeld der toekomst, dat de profetie ons teekent. En dit beeld is of letterlijk te nemen, gelijk het zich geeft, maar dan breekt men met het Christendom, en valt in het Jodendom terug; of er is van dit beeld eene gansch andere verklaring te geven, dan het Chiliasme beproeft. Zulk eene verklaring wordt door de Schrift zelve aan de hand gedaan en moet door ons aan haar worden ontleend”.

 

Van groot belang is het betoog van Bavinck, waarin hij tegenover het chiliasme wijst op de bedoeling en de juiste interpretatie van de oudtestamentische profetie, en de vervulling daarvan in het N.T. Reeds onder het O.T. openbaart de Here door zijn profeten, hoe Hij door de offerdienst en andere ceremoniën van het Oude Verbond aanschouwelijk onderwijs aan zijn volk heeft willen geven. De ware besnijdenis bestaat in het besnijden van het hart, Deut. 10:16, 30:6, Jer. 4:4. Gods offeranden zijn een verbroken hart en een verslagen geest, Ps. 51:19 enz. Het ware vasten bestaat in het losmaken van de boeien der goddeloosheid, Jes. 58:6. De profeten spreken van een toekomst waarin de Here een nieuw verbond met zijn volk zal oprichten, zijn wet in hun hart zal schrijven en over hen allen zijn Geest zal uitstorten, Jer. 31:32 enz. Deze toekomst wordt getekend in beelden, waarin Sion en Jeruzalem, tempel en altaar, offers en priesterschap een grote plaats blijven innemen. Maar (zegt Bavinck terecht) de eredienst van het O.T. is door God ingesteld, opdat wij “in door Hemzelf ons gegeven, juiste beelden van de hemelsche dingen naar waarheid zouden kunnen spreken”. Het Nieuwe Testament neemt daarom ook dit spraakgebruik over: in het toekomstige Godsrijk wordt gesproken over Sion en Jeruzalem, tempel en altaar, profeten en priesters. Men vergete niet (volgens Bavinck) “dat alle profetie poëzie is, die naar haar eigen natuur verklaard moet worden”. Daarmee wil Bavinck volstrekt niet de vroeger heersende exegese goedkeuren, waarin allerlei bijzonderheden uit de profetie ‘vergeestelijkt’ werden. Maar het Nieuwe Testament is ons gegeven als de geestelijke en dus als de volkomen en waarachtige vervulling van het Oude Testament. “De eigenaardigheid van de oude bedoeling was juist, dat het verbond der genade onder aanschouwelijke beelden voorgesteld en in nationale, zinnelijke vormen ingekleed werd. Zonde werd gesymboliseerd in de levietische onreinheid. Verzoening kwam tot stand door de offerande van een geslacht dier. Reiniging werd afgeschaduwd in lichamelijke wasschingen. Gemeenschap met God was gebonden aan het opgaan naar Jeruzalem …. enz. Al het geestelijke, hemelsche en eeuwige werd overeenkomstig de vatbaarheid van Israël, dat als kind onder de tucht der wet was gesteld, in aardsche schaduwen gehuld”.

 

Het O.T. was slechts een schaduw van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is, Col. 2:17. De eredienst der priesters vond plaats bij een schaduw en afbeelding van het hemelse, Hebr. 8:5. ‚ “De schaduw is het lichaam niet, maar wijst toch heen naar het lichaam, het wezen, de kern, de eigenlijke inhoud” van het O.T. Het Oude Testament is niet afgeschaft, maar is in de nieuwe bedeling tot zijn vervulling gekomen en komt daarin nog altijd door tot vervulling, tot op de parousie van Christus toe. Hij is de ware besnijdenis, het ware Pascha, het ware offer; en zijn kerk is het ware zaad van Abraham, Rom. 9:24-26, Gal. 3:29, de ware tempel van de levende God, 2 Kor. 6:16, 1 Kor. 3:16, Ef. 2:22, enz., het ware Sion en Jeruzalem, Gal. 4:26, Hebr. 12:22, Openb. 3:12. Openb. 21:2v., en haar geestelijk offer is de ware godsdienst, Joh. 4:24, Rom. 12:1, Fil. 3 :3 (wij zijn de besnijdenis).

 

Op grond van dit alles concludeert Bavinck: “Geheel verkeerd is dus de beschouwing van het Chiliasme, volgens welke het N. Test. met de gemeente uit de Heidenen een intermezzo is, een zijweg, die door God is ingeslagen, omdat Israël zijn Messias verwierp, zoodat de eigenlijke voortzetting en vervulling des Ouden Testaments eerst bij de tweede komst van Christus een aanvang zou nemen. Veeleer is het omgekeerde maar (wij cursiveren, L.D.). Niet het Nieuwe, maar het Oude Testament is een tusschenbedrijf”. Wie van Christus zijn, zijn naar de belofte erfgenamen, Gal. 3:29. De belofte aan Adam en Noach had vanaf haar eerste begin een universalistische strekking, en zij heeft deze in Christus ten volle voor alle natiën geopenbaard. Nu zijn de gelovigen uit de heidenen mede-erfgenamen met die uit de Joden, medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd op hetzelfde fundament van apostelen en profeten, Ef. 2:11v. “Het Nieuwe Testament is daarom geen intermezzo of tusschenbedrijf, geen zijweg en afbuiging van de lijn des O. Verbonds, maar het lang te voren beoogde doel, de directe voortzetting, de waarachtige vervulling van het Oude Testament”.

 

Scherp is het oordeel van Bavinck: het chiliasme komt met het christendom zelf in conflict. Principieel beschouwd is het met het Judaïsme één: het “stijft de Joden in hun vleeschelijke gezindheid, verontschuldigt hunne verwerping van den Messias, verzwaart het deksel, dat op hun aangezicht ligt bij het lezen des Ouden Testaments, en bevordert de inbeelding, dat de vleeschelijke afstammeling van Abraham nog als zodanig een prerogatief zal hebben in het koninkrijk der hemelen”. Daartegenover zegt de Schrift, dat in Christus geen onderscheid is tussen Griek en Jood, besnedene of onbesnedene, maar alles en in allen is Christus, Col. 3:11, 1 Kor. 12:13, Gal. 3:28.

 

Het Nieuwe Testament is antichiliastisch, evenals het O.T. Aktueel is het betoog van Bavinck, wanneer hij schrijft over de toekomstverwachting der chiliasten. Er zijn reeds duizenden Joden in Palestina; de Oosterse quaestie gaat hare oplossing tegemoet”. Het Zionisme, de terugkeer der Joden naar Palestina. en ook de grote verbetering der verkeersmiddelen, die men reeds in Nah. 2:3,4, Jes. 11:16‚ 66:20 voorspeld acht, spelen hierbij een tol.

 

Over deze “politieke combinatiën” laat Bavinck ieder zelf oordelen. Maar hij wijst op het getuigenis der Schrift over het optreden van Johannes de Doper en Jezus Christus, die door de doop de ware Israëlieten afzonderden van de massa. De discipelen van Jezus Christus zijn het echte volk Gods, “gelijk Israël dat had behoren te zijn maar nu in zijne verwerping van den Messias betoonde niet te wezen”. Christus predikt dat de zaligheid, door Israël verworpen, het deel der heidenen zal worden. Het koninkrijk Gods zal Israël ontnomen en aan een ander volk gegeven worden, dat zijn vruchten voortbrengt, Matth. 21:43; de wijngaard wordt aan andere pachters verhuurd, en velen zullen komen van oosten en westen en met Abraham, Izak en Jakob aanliggen in het koninkrijk der hemelen, maar de kinderen van het koninkrijk zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis, Matth. 8:11-12. Wie van de Joden Christus verwerpen, zijn geen echte Joden. Rom. 2:28-29; zij zijn niet de besnijdenis, maar de versnijdenis, Filipp. 3:2. Zij zeggen wel dat ze Joden zijn, maar zij zijn het niet, doch een synagoge van de satan, Openb. 2:9.

 

Tot zover ons overzicht van een aantal gegevens, die in het betoog van Bavinck dienst doen om tegenover het chiliasme de ware toekomstverwachting van de Messiasheerschappij uit de Schrift te leren kennen. Niet elke door hem gebruikte uitdrukking nemen wij voor onze rekening. Maar de hoofdzaak, waarom het Bavinck te doen is, komt hier duidelijk genoeg tot uiting. Heel de samenhang tussen het Oude en Nieuwe Testament als op elkaar aangewezen delen van Gods heilsopenbaring is hier in geding.

 

Het is onjuist, de tegenstelling tussen het geloof der kerk en de leer van de chiliasten te brengen op de noemer van een ‘vergeestelijken’ tegenover een letterlijke opvatting van de Schrift. Juist de ware kerk van Christus aanvaardt het geschreven Woord Gods naar zijn volle inhoud, zoals die in de geschreven lettertekens betrouwbaar is weergegeven. Maar het gaar om deze zaak: of wij het onderwijs van onze hoogste Profeet en Leraar Jezus Christus, de Zoon van God, leren verstaan en aanvaarden, waar Hij door de Geest ons het Oude Testament verklaart.

 

Om een voorbeeld te noemen: in Maleachi 4:5 kondigt de Here aan, dat Hij de profeet Elia tot zijn volk zal zenden “voordat de grote en geduchte dag des Heren komt”. Wanneer iemand op een bepaalde manier zich vastklampt aan een “letterlijke opvatting” van deze tekst, moet hij daaraan de gedachte verbinden: Elia komt in eigen persoon terug uit de hemel, en wordt zo als profeet aan Israël opnieuw bekend gemaakt. Die verwachting leefde ook onder Israël (Matth. 17:10). Op de vraag van de discipelen daarover gaf Christus ten antwoord: Elia zal wel komen en alles herstellen, maar Ik zeg u, dat Elia reeds gekomen is! ….. Toen begrepen de discipelen, dat Hij over Johannes de Doper tot hen gesproken had (Matth. 17:13).

 

Voor het verstaan van de vervulling der profetie is deze tekst van grote betekenis. Wij hopen daarop later terug te komen,  en eindigen hier voorlopig deze artikelen-reeks.