Wat verwachten we van de prediking (3)

Onderstaand het derde en laatste artikel van ds. M.J.C. Blok over “verwachtingen van de prediking”.

 


 

De  prediking, die wij mogen verwachten

Wij zagen de vorige keer, dat de verkondiging van Gods genade in Jezus Christus het centrale en allesbeheersende is in de prediking der kerk, omdat de Schrift zelf ons de belofte, roeping en bedreiging van het verbond Gods verkondigt.

 

De schrift wil ons in de kerk door de prediking van de verbondsbeloften immers overtuigen van de vreugdevolle werkelijkheid van het verbond, dat God met ons heeft. En van de genade van Christus, die Zijn kerk met de prijs van Zijn bloed gekocht heeft en haar nu kent als Zijn eigendom.

 

En in de verbondsroeping gaat dan de door de H. Geest bezielde (en dus bezielende!) opwekking uit, om die beloften nu ook te geloven en daaruit te leven. Daaruit te leven als beloften voor ons en onze kinderen in deze gemeenschap der kerk.

 

Met deze roeping om Gods vaste beloften te geloven veroordeelt de Schrift ons in onze onzekerheden, in onze twijfel, in ons geloof.

 

Dit betekent natuurlijk niet de ontkenning van het feit, dat het geloof zich dikwijls al worstelend aan de belofte en roeping Gods moet vasthouden; zich door de belofte en roeping Gods telkens weer moet laten overmeesteren. Er is immers ook een strijd des geloofs naar binnen.

 

Maar het betekent wél, dat de prediking nooit van de gelovige of ongelovige mens mag uitgaan, om dan te zeggen: zie nu maar eens, hoe ver gij zijt.

 

Wie dat van de prediking verwacht, moet wel teleurgesteld worden. We moeten verwachten, dat we om onze onzekerheden en twijfel en ongeloof veroordeeld zullen worden door de eenvoudige verkondiging van Gods grote genadewerken in Zijn verbond met ons.

 

Juist om niet in eigen zonden en gebreken versterkt te worden is het nodig in de prediking niet de schildering van eigen beeld te willen zien, maar het stralende beeld van Jezus Christus, die belovend en roepend, lokkend en dreigend in de kerk met Zijn Woord en Geest aanwezig is en werkt. Vandaar dus dat wij als vrucht der prediking zullen moeten verwachten de triomf van deze Heiland over onze vleselijke gedachten en overleggingen, over al onze vertwijfelingen.

 

Gods beloften falen niet.

 

Maar vandaar dan ook, dat wij de prediking zelf tegemoet moeten treden als de verkondiging van het Woord des HEEREN, die om Christus’ wil onze genadige God en Vader is. En die ook begeert, dat wij door de dienst des Woords versterkt zullen worden in onze rust en (aldus) in onze strijd des geloofs. De strijd des geloofs dan als strijd tegen de zonde. Ook tegen de zonde, dat wij soms zo slecht Gods Woord horen om het te geloven.

 

Hiermee staat in verband, dat de prediking dus ook niet haar uitgangspunt kan nemen in het aardse leven met zijn noden en vertwijfelingen, om te zien, of er van daar uit een uitweg is naar het licht, een deur, die zich openen wil om bij God te komen. Zo wordt nog wel vaak allerlei evangelisatie-prediking opgezet, maar dat is toch, ook bij die prediking, de weg zeker niet. De prediking begint niet in de duisternis, maar in het licht. Zij plaatst u en heel dit aardse leven van stonde aan in het licht van Jezus’ opstanding. Zij wil u optrekken naar die hoogte, naar dat niveau, om dan ook alles wat daaronder ligt en niet uit de opgestane Heiland leeft te veroordelen en als zonde te brandmerken: zo mag ons leven toch niet zijn, gevangen in bezorgdheid en twijfel.

 

Dan gaan de deuren dicht, het licht van de levende Christus kan in de kamer van ons aardse leven niet stralen.

 

De prediking kent dit leven in twijfel en ongeloof wel, maar zal het ook altijd veroordelen, omdat er geen verontschuldiging voor is.

 

Daarom zal dus juist de prediking van Gods vrije genade en van de verlossing door Christus alleen heel veel moeten afbreken in ons eigen leven en denken. Deze prediking kan nooit in het verlengde van onze eigen gedachten en idealen liggen, maar zal die altijd radicaal en volkomen moeten weerspreken. Zulk een prediking kan ons dan ook alleen vreugde bereiden, wanneer wij inderdaad onze oude mens – ook met zijn godsdienstige idealen – willen kruisigen. We moeten niet denken, dat de prediking van Gods soevereine genade de mensen alleen maar blij kan maken. Ze kunnen er ook razend van worden, en obstinaat: ik ben niet van plan met mijn eigen schema’s en visies te breken. De prediking brengt heel ons hart en leven inderdaad in een grote crisis, ze slaat ons alles van ons zelf uit de handen, opdat we Jezus alleen overhouden, en het is de vraag, of wij dat willen. Ons arglistig hart wil het in ieder geval niet. Maar hoe groot is nog de kracht en invloed van dat hart in ons leven, ook als wij luisteren naar de prediking. We hebben nog al wat zekerheden in deze tijd, waarop we zo licht ons vertrouwen zetten. Maar dan kunnen we niet behouden worden. En we denken praktisch zo vaak, dat alles wel blijft zoals het nu is. Ik denk aan onze welvaart in deze tijd. Het is begrijpelijk, dat het evangelie van de exclusieve genade Gods in onze dagen een harde dobber heeft. En dat veel mensen daar zo helemaal vrijblijvend hun welwillende gedachten over laten gaan, terwijl dat evangelie ons toch juist van de voeten slaat en heel diep voor God vernedert.