‘Gereformeerde’ belijdenis bij patriarch Cyrillus van Constantinopel (2)

Onderstaand het tweede en laatste artikel over de ‘gereformeerde’ belijdenis van Cyrillus Lucaris.

 


 

3. De tekst van de belijdenis van Cyrillus

 

HOOFDSTUK 1. Wij geloven (dat er is) één ware God, almachtig en eeuwig, in drie personen onderscheiden: Vader, Zoon en Heilige Geest; de Vader ongeboren; de Zoon geboren uit de Vader voor de tijd aan hem wezensgelijk; de Heilige Geest uitgaande van de Vader door de Zoon, wezensgelijk aan de Vader en de Zoon. Deze drie Personen in een wezen noemen we de allerheiligste drieëenheid, die zonder onderbreking door elk schepsel moet worden geloofd, geprezen, en aangeboden.

 

HOOFDSTUK 2. Wij geloven dat de Heilige Schrift is gegeven door God en geen andere auteur heeft dan de Heilige Geest. Dit moeten we ontwijfelbaar geloven, omdat er geschreven staat: Wij hebben een zekerder woord van profetie, welk u beter kunt navolgen, als een licht dat schijnt op een donkere plaats. Vervolgens (geloven wij) dat het getuigenis van de Heilige Schrift veel hoger staat dan dat wat de kerk heeft verworven. Want het is geheel anders of wij onderwezen worden door de Heilige Geest of door een mens; want een mens kan door onwetendheid dwalen, misleiden en worden misleid, maar het Woord van God misleidt niet, wordt niet misleid en kan niet dwalen, maar is onfeilbaar en heeft altijd gelijk.

 

HOOFDSTUK 3. Wij geloven dat de uiterst goede God, de uitverkorenen voor de grondlegging van de wereld tot glorie heeft uitverkoren en dat er geen andere reden voor deze uitverkiezing was dan alleen de goede wil en ontferming van God. Op dezelfde wijze heeft Hij voor de grondlegging van de wereld verworpen die Hij wilde, van welke handeling van afwijzing, als men de absolute heerschappij van God beschouwt, de wil van God ondubbelzinnig de oorzaak is; als men de wetten en principes van de goede orde welke Hij gebruikt in het regeren van de wereld beschouwt, dan is zijn rechtvaardigheid de oorzaak, want God is barmhartig maar ook rechtvaardig.

 

HOOFDSTUK 4. Wij geloven dat de drieëenige God, de Vader, Zoon en Heilige Geest, de Schepper is van alle zichtbare en onzichtbare dingen. Onzichtbare dingen noemen we engelen; zichtbare dingen noemen we het uitspansel en alles wat onder het uitspansel is. En omdat de Schepper van nature goed is, schiep hij alle dingen goed, en Hij kan in het geheel niet de Schepper van het kwaad zijn; en als er kwaad in de natuur is dan komt dat voort uit de duivel of uit de mens.

 

Want het staat onherroepelijk vast dat God niet de auteur is van het kwaad en dat het onmogelijk is God te beschuldigen van iets (kwaads).

 

HOOFDSTUK 5. Wij geloven dat alle dingen worden geregeerd door Gods voorzienigheid, welke we beter kunnen aanbidden dan onderzoeken: want die gaat ons verstand te boven. De eigenlijke reden daarvan kunnen we niet doorgronden. We achten het beter over die dingen in nederigheid stilte te bewaren dan om veel dingen te zeggen die niet stichten.

 

HOOFDSTUK 6. Wij geloven dat de eerste mens, geschapen door God, in het paradijs is gevallen, omdat hij het goddelijke verbod negeerde en toegaf aan de leugenachtige raad van de slang. Daarom is de erfzonde over het nageslacht gekomen, zodat niemand naar het vlees geboren, die last niet draagt of in dit leven de vruchten daarvan niet voelt.

 

HOOFDSTUK 7. Wij geloven dat de Zoon van God, onze Here Jezus Christus, zichzelf heeft geledigd, dat is dat Hij ’s mensen vlees in zijn eigen substantie op nam. (Wij geloven) dat Hij werd ontvangen door de Heilige Geest in de schoot van de altijd maagd Maria, dat Hij is geboren, gestorven, begraven en opgestaan in glorie, opdat Hij redding en glorie aan alle gelovigen zou brengen. Hem verwachten we ook om levenden en doden te oordelen.

 

HOOFDSTUK 8. Wij geloven dat onze Here Jezus Christus zit aan de rechterhand van de Vader en daar middelaar is, en onze voorspreker, uitoefenende als enige het ambt van een ware en erkende hogepriester en middelaar en, dat alleen Hij van die plaats zorg draagt voor de zijnen en zijn kerk regeert, haar versierende en verrijkende met vele zegeningen.

 

HOOFDSTUK 9. Wij geloven dat geen mens gered kan worden zonder geloof. En wij noemen geloof dat wat rechtvaardigt in Jezus Christus, hetwelk het leven en de dood van onze Here Jezus Christus ons gewon, het evangelie verkondigt, en zonder welk een mens God niet kan behagen.

 

HOOFDSTUK 10. Wij geloven dat de kerk die katholiek wordt genoemd bevat alle gelovigen in Christus, zowel zij die zijn ontslapen en teruggekeerd naar het vaderland, als diegenen die nu als vreemdeling-op-weg zijn. (Wij geloven) dat een sterfelijk mens in ’t geheel geen hoofd van de kerk kan zijn; onze Here Jezus zelf is het enige hoofd. En omdat Hij zelf alles bestuurt, heeft Hij ook in zijn hand het stuurrad van de kerk. Maar evenzeer zijn er in de vreemde (= aardse leven van de christen) zichtbare, individuele kerken. En elk van hen heeft een bestuurder die niet terecht hoofd van die individuele kerk wordt genoemd maar ten onrechte, want hij is slechts een belangrijk lid daarvan.

 

HOOFDSTUK 11. Wij geloven dat de leden van de katholieke kerk, de heiligen zijn, die uitverkoren zijn tot het eeuwige leven; van dit erfgoed en deze gemeenschap zijn de hypocrieten uitgesloten, alhoewel er in individuele zichtbare kerken onkruid tussen het koren kan worden gevonden.

 

HOOFDSTUK 12. Wij geloven dat de kerk in de vreemde wordt geheiligd en onderwezen door de Heilige Geest, want Hij is de ware vertrooster die Christus van de Vader zendt om de waarheid te onderwijzen en de duisternis uit het begrip van de gelovigen te bannen. Want het is waar en zeker dat de kerk-op-weg kan dwalen door de leugen in plaats van de waarheid te kiezen; uit deze fouten bevrijden ons alleen de lering en het licht van de Heilige Geest en niet die van een sterfelijk mens, alhoewel dit wel kan gebeuren door bemiddeling van het werk van getrouwe dienaren van de kerk.

 

HOOFDSTUK 13. Wij geloven dat de mens wordt gerechtvaardigd door het geloof en niet uit werken. Maar wanneer we zeggen door het geloof, verstaan we daarmee datgene waartoe het geloof wordt herleid, namelijk Christus’ gerechtigheid, die het geloof vervat en die op ons wordt toegepast tot onze redding. Dit verkondigen we niet ten nadele van goede werken, maar tegen het op een voetstuk zetten en ter ontwikkeling van goede werken: want de waarheid zelf leert ons dat de werken niet verwaarloosd moeten worden en dat ze een noodzakelijk middel zijn ten getuige van (ons) geloof en om (onze) roeping te bevestigen. Maar anderzijds getuigt de menselijke zwakheid dat zij (de werken) uit zichzelf geenszins voldoende zijn om vrijmoedig te staan voor de rechterstoel van Christus en geenszins loon voor zich kunnen eisen en dat ze geenszins op eigen initiatief kunnen redden. Maar alleen de gerechtigheid van Christus betrokken op de berouwvolle rechtvaardigt en redt de gelovigen.

 

HOOFDSTUK 14. Wij geloven dat de vrije wil dood is in de niet wedergeborenen en dat zij het goed niet kunnen doen, en dat wat zij ook doen zonde is; maar wedergeborenen wordt de wil door de genade van de Heilige Geest opgewekt; en die werkt ook, maar niet zonder bijstand van de genade. Daarom, opdat de wedergeboren mens het goede doet, is het noodzakelijk dat de genade vooraf gaat; anders is hij als een gewonde, die zoveel wonden heeft ontvangen als de man die van Jeruzalem naar Jericho afdaalde en in handen van rovers viel, zodat hij uit zichzelf niets kan doen.

 

HOOFDSTUK 15. Wij geloven dat de evangelische sacramenten in de kerk die zijn die de Here zelf heeft ingesteld in het Evangelie, en dat het er twee zijn; alleen deze zijn ons overgeleverd en Hij die ze voorschreef gaf ons er niet meer. Voorts zijn we er vast van overtuigd dat ze bestaan uit het woord en de stof, dat ze waarborgen zijn van de beloften van God, en dat ze genade schenken. Maar om de volledigheid van een sacrament te waarborgen, is het noodzakelijk dat een aardse stof en een uiterlijke handeling samenvallen met het gebruik van de aardse stof ingesteld door onze Here Jezus Christus, en dat het gebruik samengaat met een zuiver geloof; de integriteit van het reddend sacrament wordt geschonden door gebrek aan geloof van de deelnemers.

 

HOOFDSTUK 16. Wij geloven dat de doop een sacrament is, ingesteld door de Here, en dat tenzij iemand die heeft gekregen, hij geen gemeenschap heeft met Christus, uit wiens dood, begrafenis en heerlijke opstanding alle kracht en werkzaamheid van de doop voortkomt. En (wij geloven) dat zij die gedoopt zijn op de wijze ingesteld in het evangelie, zowel erf- als echte- zonden zijn vergeven, zodat wie ook maar gewassen is in naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest is wedergeboren, gereinigd en gerechtvaardigd. Maar we hebben geen gebod om de doop te herhalen en daarom moeten we ons onthouden van zo’n ongerijmde zaak.

 

HOOFDSTUK 17. Wij geloven dat het andere sacrament dat door onze Here is ingesteld, hetgene is dat wij de eucharistie noemen. Want in de nacht waarin de Here zichzelf opofferde, nam Hij brood, zegende het en zei tegen zijn apostelen: Neemt, eet, dit is mijn lichaam; en toen Hij de beker had genomen, dankte Hij en zei: Drinkt allen hiervan; dit is mijn bloed dat vergoten is voor velen; doet dit tot mijn gedachtenis.

 

En Paulus voegt daaraan toe: want zo vaak als gij van dit brood eet en van deze beker drinkt, wijst gij op de dood van de Here. Dit is de zuivere en wettige instelling van dit wonderlijke sacrament, in de uitreiking waarvan wij de ware en zekere aanwezigheid van onze Here Jezus Christus belijden en geloven; echter die aanwezigheid die het geloof ons geeft, niet die welke het verzonnen leerstuk van de transsubstantiatie leert. Want wij geloven dat de gelovigen die deelnemen (aan de eucharistie) het lichaam van onze Here Jezus Christus eten in het avondmaal, en dat zij niet daarvan deelgenoot zijn door het te verbreken met tanden maar door de waarneming van de ziel; want het lichaam van Christus is niet dat wat voor de ogen zichtbaar en grijpbaar is in het sacrament; maar hetgeen het geloof geestelijk ontdekt en ons geeft; daarom is het waar dat als wij geloven, we eten en deelnemen en met elkaar deelgenoot zijn, maar dat als we niet geloven, we van alle vrucht van het sacrament verstoken blijven. Bijgevolg geloven we dat het drinken van de beker, echt is het drinken van het bloed van onze Here Jezus Christus, op dezelfde manier als wij zeiden met betrekking tot het lichaam. Want de Insteller daarvan beval hetzelfde aangaande zijn bloed als ook aangaande zijn lichaam. En dit gebod moet niet worden ontleed of mismaakt naar menselijk goeddunken; ja, de instelling moet zo worden bewaard als die ons ook voorgeschreven is. Wanneer we derhalve op waardige wijze deelnemers zijn aan het sacrament van het lichaam en bloed van Christus en ten volle deelnemen, belijden we dat we zijn verzoend, verenigd met en ingelijfd in ons Hoofd, met een vaste hoop om ook mede-erfgenaam te zijn in het (komende) koninkrijk.

 

HOOFDSTUK 18. Wij geloven dat de zielen van de doden óf in een staat van genade óf in veroordeling zijn, naar hetgeen een ieder gedaan heeft. Want zo gauw ze het lichaam verlaten, gaan ze óf naar Christus óf naar de veroordeling; want zoals iemand wordt aangetroffen bij zijn dood, zo wordt hij gewogen, en na de dood is er geen gelegenheid om zich te bekeren; het vroegere leven was de juiste plaats voor de genade.

 

Daarom zullen zij die hier gerechtvaardigd zijn, geen veroordeling hierna ondergaan; maar zij die ongerechtvaardigd sterven, worden aangewezen tot de eeuwige straf. Hieruit is het duidelijk dat wij de mythe van het vagevuur niet moeten geloven. Maar het staat vast dat als iemand gered wil worden, hij in dit leven zich moet bekeren en vergeving van zijn zonden moet verkrijgen door de Here Jezus Christus.

 

En laat dit het slot (van onze belijdenis) zijn. Wij stellen deze beperkte belijdenis op als herkenningsteken om hen te weerleggen die ons onrecht doen en ons vervolgen. Maar wij vertrouwen met goede moed op de Here, en wij hopen dat Hij de zaak van de zijnen niet zal opgeven en de roede van de slechten niet op het lot van de rechtvaardigen laat liggen.

Constantinopel

Maart 1629

Cyrillus, patriarch

 

Aan deze belijdenis is nog een aanhangsel toegevoegd dat de vragen die we boven verkort weergaven beantwoordt. Dit aanhangsel hoort eigenlijk niet in de belijdenis thuis. De zeer uitgebreide tekst-verwijzing bij elk hoofdstuk van de belijdenis is weggelaten wegens ruimtegebrek.

 

Het zou interessant en leerzaam zijn om Cyrillus’ belijdenis en tekstgebruik te vergelijken met ‘onze’ belijdenissen. Zijn formuleringen wijken op menig punt nogal af van wat wij gewend zijn. Toch blijft zijn belijdenis evangelisch, want hij is zich bewust van tekortkomingen en wenst zich in alles te onderwerpen aan de Heilige Schrift.

 

Cyrillus Lucarius tracht in het oosten als evangelisch christen Gods Woord na te spreken. Een opzet die niet mislukt is vanwege het feit, dat haar boodschap niet is verstaan, maar lijkt mislukt te zijn omdat de boodschap werd verworpen.

 

De griekse tekst van de belijdenis die gebruikt werd voor de vertaling wordt weergegeven door J. Aymon, Monumens Authentiques[1] de la religion des Grécs et de la fausseté de plusieurs confessions de foi des Chrétiens 1708, pp. 237-254.

 

Van deze belijdenis bestaan enige Franse, Duitse en Engelse vertalingen, maar, voorzover ons bekend, geen Nederlandse.

 

De hierboven gedeeltelijk geciteerde brief werd vertaald uit het Italiaans, waarin alle brieven van Cyrillus aan Léger zijn geschreven. De brieven van Cyrillus geven veel interpretatiemateriaal voor zijn belijdenis. Correspondentie van Cyrillus is te vinden bij J. Aymon, verder bij E. Légrand, Bibliographie Héllenique: description raisonnée des ouvrages publiés en Gréc par des Grécs au 17e siècle IV, Th. Smith, Collectanea de Cyrillo Lucario 1707, en Lucaris, Cy.‚ Letters to Roe State Papers 97, Public Record Office, London.

 

Gegevens over het leven van Cyrillus zijn zeer sporadisch en onvolledig te vinden in de betere handboeken voor kerkgeschiedenis. Enige belangrijke levensschetsen zijn te vinden bij: A. Amaud, La perpetuité de la Foi tm. III et IV, en Preuves authentiques de l’union de l’Eglise d’0rient avec l’Eglise 1670. Beide boeken zijn vrij scherp vanuit een Rooms standpunt geschreven. Verder bij: J. H. Hottinger (vriend van Léger), Analecta Historico-Theologica 1652.

 

Tenslotte, er is een vlot-leesbare biografie van Cyrillus geschreven door G. A. Hadjiantoniou, Protestant Patriarch, 1961, Richmond (Va.). Dit werkje is duidelijk vanuit het protestantisme geschreven. Hoewel het hier en daar minder juiste voorstellingen van zaken geeft, is het zeker de moeite waard.

 

NASCHRIFT

 

Nadat dit artikel was geschreven, werd ik geattendeerd op een gestencilde brochure: (Ds.) G. Taverne, Cyrillus Lucaris, Een vergeten bloedgetuige…, zonder jaartal, Hoogeveen.

 

Deze brochure is een compilatie van citaten uit verschillende bronnen en handboeken. De samensteller beoogt een aanval te doen op de Rooms-Katholieke kerk. Gedeelten uit Cyrillus’ belijdenis die in dit kader staan, worden vertaald, en van het overige wordt een samenvatting gegeven.

 

[1] Geen drukfout! De titel is werkelijk “Monumens Authentiques”.